In 1972 was ik 19 jaar. Een student zonder tv. Het schokkende nieuws van de aanslag van de Zwarte September op Israëlische sporters tijdens de Olympische Spelen in München moet ik op de radio hebben gehoord, of in de kantine van de universiteit. Een krant had ik in die dagen ook nog niet.
Die aanslag maakte diepe indruk. Voor mij kwam hij compleet uit de lucht vallen. Israël, dat was voor mij mijn droom om met een schoolvriendin naar een kibboets te gaan. We volgden op school vrijwillig lessen oud-Hebreeuws en Ivriet. Israël, dat was het dansen van de Miserlou en de Hava Nagila bij de volksdansgroep. Israël, dat was het boek Tirtsa van Clara Asscher-Pinkhof, dat ik won bij een wedstrijd van de padvinderij. Daarna verslond ik al haar boeken. Stiekem wilde ik ook een sabra kunnen zijn. Israël, dat was een door school, padvinderij en hervormde kerk aangemoedigde romantische verliefde droom. Wat wisten wij jongeren ervan, van Israël? Alleen wat ons erover was verteld.
En toen ineens die gruwelijke aanslag. Mijn omgeving schoot in een woedende kramp. Ik wilde vooral weten, begrijpen, wat er was gebeurd. Er was iets wat ik kennelijk niet wist. Ik zat uren in de bibliotheek kranten te lezen, en naslagwerken. Ik herinner me mijn stijgende verbazing, die al snel overging in echt geschokt zijn. Dat met ons jongeren over de hoge prijs die Palestijnse burgers al meer dan een halve eeuw moesten betalen voor dat idyllische Israël, dat ik oprecht liefhad, nooit gesproken was.
Ik dook nog eens in mijn geschiedenisboek van de middelbare school, Novem, wereld in wording. Wat had ik eigenlijk geleerd over Israël? Als in mijn schoolboek sprake was van “Palestina”, ging het over Israël. Palestijnen kwamen, zag ik, in mijn hele geschiedenisboek niet voor. Alleen Arabieren.
Bij de Balfourdeclaratie van 1917 staat in mijn tienerhandschrift:
“Politieke eenwording onmogelijk -> functionele eenwording”, en:
“Verenigde Staten nemen deel aan oorlog. Poging om Joodse Hoge Financiële Kringen in Amerika te winnen voor het ‘Jewish National Home’ en voor Engeland”, en:
“Zionisme = realistisch/idealistische motieven (vrijheid en identiteit Joden beschermen)”, en:
“Acculturatie = het botsen van twee culturen en de overname- en afweerverschijnselen die daarbij ontstaan.”
De Zesdaagse Oorlog van 1967 kwam in mijn schoolboek nog niet voor. Ik heb hem er zelf van mijn docent bij moeten schrijven, met de aantekening:
“Derde Wereld Problemen. 1) Verhouding Noord-Zuid, 2) Hulpverlening -> economisch gebonden, 3) Economische achterstand groeit, 4) Isolement Israël groeit.” Met dikke strepen onder “groeit”.
Een paar bladzijden verder, bij de Arabische Liga, heb ik geschreven: “1) islam, 2) haat tegen Israël.”
Dat was ons verteld. En daar moesten we het dus mee doen.
Die gruwelijke aanslag in München van 1972 heeft mijn blik op de wereld en op mijzelf voorgoed veranderd. Ik weet nu nog hoe ik schrok van mijn eigen blinde onwetendheid. Een schrik die heeft gemaakt dat ik op zoek ging naar bronnen die me beter konden informeren en die me bij Amnesty International brachten. En bij mijn besluit mee te gaan werken met Amnesty, en scholieren te gaan voorlichten.
Met het klimmen van de jaren kwam het steeds sterkere besef dat de internationale rechtsorde en de universele rechten van de mens de enige juridische en morele maatstaf vormen die we als internationale gemeenschap uit vrije wil delen. En die we dus moeten beschermen. Omdat die rechten ook voor ons van belang zijn. Wie toestaat dat zijn eigen rechten voor anderen onderhandelbaar zijn, of dat anderen er straffeloos van uitgesloten mogen worden, maakt ze ook voor zichzelf waardeloos. Maar andere rechten hebben we niet.
We leven in tijden waarin, in steeds meer democratieën, volksminderheden luidkeels willen afdwingen dat de trias politica ondergeschikt wordt gemaakt aan “de wil van het volk”. Niet alleen de PVV, maar ook het CDA en de VVD zijn in hun verkiezingsprogramma’s openlijk bereid daarvoor internationale rechtsverdragen, waaraan Nederland zich gecommitteerd heeft, geweld aan te doen.
Timothy Snyder, hoogleraar geschiedenis aan de universiteit van Yale, gespecialiseerd in Oost-Europa en de Holocaust, publiceerde eind november 2016 twintig adviezen waarmee je je als burger teweer kunt stellen tegen naderend autoritarisme. Niet alleen naar aanleiding van Donald Trump, maar ook vanwege elders oprukkend populisme. Onheilspellende adviezen, maar hij vond ze nodig. Ik ook, en ik heb ze naar beste vermogen vertaald.
Het artikel is door Snyder inmiddels uitgebreid met voorbeelden. Het is onlangs in boekvorm verschenen bij uitgeverij Ambo | Anthos met als titel: Over Tirannie.
Afgelopen week verscheen een uitgebreid interview met Snyder, waarin hij ingaat op zijn drijfveren: If We Don’t Act Now, Fascism Will Be on Our Doorstep.
Een van Snyders adviezen luidt:
Verdedig een institutie. Volg de rechtspraak en de media, of een gerechtshof, of een krant. Spreek niet van ‘onze instituties’, tenzij je ze ‘jouw instituties’ maakt door voor hun belang op te komen. Instituties beschermen zichzelf niet. Ze vallen om als dominostenen, behalve als elke institutie vanaf het begin verdedigd wordt.
Ik ben allang geen student meer, met nog een heel leven voor zich. Ik heb me sinds 1972 waar ik kon ingezet voor de rechten van Palestijnse burgers, zonder mijn liefde voor en bezorgdheid om het wezen van het Israël van mijn jeugd te verliezen. Ik noem me niet pro-Palestina en niet anti-Israël. Ik ben pro-internationale rechtsorde.
Mijn jeugdvriendin is naar Israël gegaan en daar gebleven. We begrepen elkaar al heel snel niet meer. Zij verdedigde in haar brieven haar droom over een haar beloofd heilig land. Een droom die ze als diepgelovig christen nooit zal opgeven. Mijn vragen ontweek ze. Ik kon, na wat ik leerde van 1972, de prijs die Palestijnse burgers voor haar droom moeten betalen, niet meer voor mijn rekening nemen. We zijn altijd vriendinnen gebleven.