Gerard Jonkman is directeur van The Rights Forum.
2 September 2025 Lees meer overHet antwoord van demissionair minister Brekelmans op een Kamervraag van Stephan van Baarle over de verantwoordelijkheid van Nederland voor Nederlandse bedrijven die een rol spelen bij Israëls illegale bezetting van Palestijns gebied, is ronduit misleidend.
Kamerlid Stephan van Baarle (DENK) legde de vinger op de zere plek met zijn Kamervraag afgelopen mei: ‘Bent u het eens dat er een nationale aanpak moet komen tegen private handelingen die bijdragen aan schendingen van het internationaal recht door Israël in Gaza en de Westelijke Jordaanoever?’
Een terechte vraag. Nederlandse bedrijven en Nederlandse zakenlieden zijn immers actief op de door Israël bezette Westelijke Jordaanoever en faciliteren daarmee de illegale bezetting van Palestijns gebied. Daarnaast investeren Nederlandse pensioenfondsen, banken en bedrijven in bedrijven die direct betrokken zijn bij de illegale Israëlische nederzettingen, kolonisering en exploitatie van Palestijns gebied.
Het antwoord van plaatsvervangend minister van Buitenlandse Zaken Ruben Brekelmans op de vraag van Van Baarle volgde gisteren, en was ontluisterend: ‘Iedere staat dient zich te houden aan internationaal recht. In het advies van het Internationaal Gerechtshof van 19 juli 2024 wordt geen uitspraak gedaan over de reikwijdte van de verantwoordelijkheid van derde staten voor de activiteiten van private partijen.’
Wie het advies van het Hof van 19 juli leest, weet dat dit antwoord feitelijk onjuist is. De uitspraak is juist kristalhelder: Israël schendt erga omnes-verplichtingen (verplichtingen die tegenover de hele internationale gemeenschap gelden) en alle staten hebben de plicht om:
Het Hof stelt zelfs expliciet dat staten verplicht zijn ‘stappen te nemen om te voorkomen dat handel of investeringen bijdragen aan de instandhouding van de illegale situatie’ (ICJ, par. 278).
Dat raakt rechtstreeks aan de vraag van Van Baarle. Het gaat immers precies over de rol van private partijen onder Nederlandse jurisdictie.
Het Hof schrijft expliciet dat staten moeten voorkomen dat bedrijven en financiële instellingen bijdragen aan de illegale situatie. Dit sluit aan bij de VN-Richtlijnen voor Bedrijfsleven en Mensenrechten en de OESO-richtlijnen, die staten verplichten om bedrijven in hun rechtsgebied aan te spreken op mensenrechtenschendingen en hun bijdrage aan internationale misdrijven.
Nederland kan zich dus niet verschuilen achter de bewering dat het Hof hier niets over zou hebben gezegd. Het is een politieke keuze om bedrijven vrij spel te geven wanneer zij bijdragen aan oorlogsmisdaden en kolonisering.
Het antwoord van de minister is niet zomaar een omissie, maar een bewuste verdraaiing. Hij probeert de Kamer zand in de ogen te strooien en een nationale aanpak te blokkeren, terwijl het internationaal recht juist eist dat staten verantwoordelijkheid nemen voor bedrijven die onder hun vlag opereren.
Nederlandse bedrijven als Booking.com, Kardan en Tahal zijn actief in illegale nederzettingen op de Westelijke Jordaanoever. Een bedrijf als TKH draagt met surveillance-apparatuur direct bij aan de bezetting en onderdrukking van Palestijnen. Nederlandse pensioenfondsen investeren miljarden in bedrijven die bulldozers leveren voor de vernietiging van Palestijnse huizen, technologie leveren voor surveillance van Palestijnen of infrastructuur aanleggen in illegale nederzettingen. Banken financieren deze praktijken. En de regering? Die weigert in te grijpen en doet alsof ze daartoe niet verplicht is.
En mocht minister Brekelmans van mening zijn dat het Nederlandse ‘ontmoedigingsbeleid’ voldoet aan de door het Internationaal Gerechtshof genoemde plichten dan moeten we hem teleurstellen. Uit onderzoek door The Rights Forum en SOMO blijkt dat het Nederlandse ‘ontmoedigingsbeleid’ feitelijk een gedoogbeleid is. Een beleid dat in de praktijk niet alleen niet of nauwelijks ontmoedigt maar waarbij soms zelfs projecten in bezet gebied werden gefaciliteerd. Nederlandse bedrijven wordt geen strobreed in de weg gelegd als ze besluiten bij te dragen aan oorlogsmisdaden en andere schendingen van het internationaal recht.
Het Gerechtshof zegt duidelijk: staten moeten zorgen dat hun economische relaties niet bijdragen aan Israëls illegale aanwezigheid. Dat betekent dat Nederland bedrijven en investeerders moet beteugelen. Door dit te ontkennen, verkiest de minister medeplichtigheid boven rechtvaardigheid.
Nederland kan niet langer wegkijken. Een nationale aanpak tegen private handelingen die bijdragen aan Israëls bezetting en apartheid is geen politieke optie, maar een juridische plicht.