Slachtoffers van de orkaan Harvey in de zwaar getroffen stad Dickinson krijgen geen gemeentelijke steun als zij Israël boycotten. Een boycot van andere landen is wel toegestaan.
‘Aanvrager verklaart dat hij 1: Israël niet boycot, en 2: Israël niet zal boycotten gedurende de looptijd van deze overeenkomst.’ Het zou een mooie quizvraag zijn: om wat voor aanvraag gaat het hier? Het juiste antwoord is: een aanvraag voor gemeentelijke financiële steun voor slachtoffers van de orkaan Harvey in Dickinson, Texas.
Eind augustus raasde Harvey over Texas. Een van de zwaarst getroffen plaatsen was Dickinson, een kuststadje met circa twintigduizend inwoners. Tachtig procent van de plaats kwam blank te staan en bijna de helft van de huizen en bedrijven werd verwoest. Veel slachtoffers waren onvoldoende verzekerd om hun woning of zaak te kunnen herbouwen.
Grote ondernemingen, hulporganisaties en vermogende individuen schoten te hulp. Met hun donaties werd een gemeentelijk fonds gecreëerd waarop slachtoffers een beroep kunnen doen. Maar burgers die om principiële redenen geen Israëlische producten kopen en niet naar dat land op vakantie gaan, kunnen een bijdrage uit het fonds vergeten. Een boycot van Palestina, Nederland, Myanmar of welk ander land ook is wél toegestaan.
Sinds drie jaar raast een andere storm over de Verenigde Staten. Hij is niet van de categorie-Harvey, maar hij heeft al op tal van plaatsen schade aangericht in de vorm van wetgeving die tot doel heeft loyaliteit aan Israël en zijn bezettingspolitiek af te dwingen. In mei nam Texas wetgeving aan die het de staat en al haar organen verbiedt opdrachten te verlenen aan of te investeren in bedrijven die ‘Israël boycotten’.
Dergelijke wetgeving is inmiddels door 22 Amerikaanse staten ingevoerd; Illinois was in juli 2014 de eerste, en de ASN Bank was vorig jaar het eerste Nederlandse bedrijf dat door die staat werd geboycot. De bank voerde weliswaar geen boycot tegen Israël, maar werd gestraft omdat zij maatregelen nam om niet via haar werkzaamheden betrokken te raken bij Israëls illegale kolonisering van bezet Palestijns gebied.
In alle 22 staten geldt dat bedrijven die zich distantiëren van Israëls bezettingseconomie op een zwarte lijst komen wegens ‘een boycot van Israël’, die zou neerkomen op ‘discriminatie op basis van national origin’. Vorig jaar belandden Vitens, Royal HaskoningDHV, de Triodos Bank en opnieuw de ASN Bank wegens dit vergrijp op de zwarte lijst van de staat New York.
De vier Nederlandse bedrijven worden beschouwd als frontsoldaten van de gehate BDS-beweging. Die internationale beweging probeert, in solidariteit met een oproep van 170 Palestijnse maatschappelijke organisaties, Israël te dwingen de rechten van de Palestijnen te respecteren. Dat doet ze door middel van boycots, desinvesteringen en sancties (‘BDS’). In de 22 staten staat de nieuwe wetgeving bekend als ‘anti-BDS-wetgeving’.
In al deze staten kwam de wetgeving tot stand na zware druk van Israël en de internationale bezettingslobby (alias ‘Israël-lobby’). Veelal geïnspireerd door een goddelijke belofte, opgetekend in het Oude Testament, voeren beide met zware BDS-middelen een zelfverklaarde ‘War on BDS’, in feite een meedogenloos offensief tegen critici van Israëls bezettingspolitiek. In veel Amerikaanse staten vinden zij gehoor bij Republikeinse en Democratische politici, veelal van streng christelijke huize, die meer dan bereid zijn een wetsvoorstel door de Senaat en het Huis van Afgevaardigden te loodsen.
In een groot aantal andere Amerikaanse staten én op nationaal niveau is soortgelijke wetgeving in voorbereiding. Steeds is de vraag geweest hoe ver die wetgeving precies zou doorwerken, en of ook andere bestuurlijke lichamen tot invoering zouden overgaan.
De slachtofferhulp in Dickinson maakt duidelijk dat de ‘Oorlog tegen BDS’ doordringt tot in de haarvaten van de Amerikaanse samenleving. En dat burgers die om principiële redenen geen producten uit de illegale Israëlische ‘nederzettingen’ kopen daarvoor gestraft kunnen worden, zelfs op het moment dat het water ze tot de lippen staat. Eerst slachtoffer van Harvey, vervolgens van de ‘Oorlog tegen BDS’.
Eerder deze maand maakte The Rights Forum melding van maatregelen die de staat Kansas heeft getroffen tegen een wiskundelerares die om religieuze redenen geen producten uit de Israëlische kolonies koopt. Na negen jaar voor de staat te hebben gewerkt kreeg ze te horen dat ze vanwege haar ‘boycot van Israël’ niet langer voor opdrachten in aanmerking komt. In Kansas werd afgelopen zomer ‘anti-BDS-wetgeving’ van kracht.
Vertegenwoordigd door de American Civil Liberties Union (ACLU) stapt de lerares naar de rechter om de wetgeving aan te vechen. De ACLU stelt dat de wet in strijd is met het beroemde Eerste Amendement van de Grondwet, dat niet alleen de vrijheid van meningsuiting garandeert, maar ook het recht op een politieke boycot.
Met de storm van anti-BDS-wetten die over het land raast keert het beruchte McCarthy-tijdperk uit de vorige eeuw terug, waarschuwt de ACLU. Toen dwong soortgelijke wetgeving Amerikaanse ambtenaren te verklaren dat ze geen lid waren van de communistische partij of andere ‘subversieve groeperingen’. Wie dat wel was, verloor zijn baan.
In een scherp protest tegen de discriminerende maatregel van de gemeente Dickinson herhaalt de ACLU deze argumenten. De reactie van de gemeente zal, net als de rechtszaak in Kansas, een belangrijke toetssteen zijn voor de legitimiteit van de anti-BDS-maatregelen in de VS. Dat zij toetsing aan de Amerikaanse Grondwet kunnen weerstaan is moeilijk voorstelbaar.
De ACLU haalde in het verleden de geschiedenisboeken met belangrijke overwinningen, onder andere op de McCarthy-wetgeving. Met de voortrazende War on BDS, waarin Israël en de internationale Lobby iedere vorm van verzet tegen Israëls bezetting tot in de haarvaten van de samenleving bestrijden, is de ACLU gedwongen tot een strijd op veel fronten, waarin ze alle steun kan gebruiken die ze kan krijgen.
Het probleem is allang niet meer de bezetting. Het probleem is het gedogen ervan.
Ramsey Nasr Schrijver / dichter / acteur