Martijn de Rooi is redacteur en schrijver en werkte tot eind 2024 voor The Rights Forum.
7 March 2025 Lees meer overVeel wijst erop dat de Israël-lobby een belangrijke rol speelde in het recente aftreden van de Hilversumse wethouder Bart Heller, en daarvoor medewerking kreeg van het college van B&W. Het is essentieel dat deze kwestie wordt opgehelderd, schrijft Hilversummer Martijn de Rooi in een open brief aan het gemeentebestuur.
Geachte leden van het college van B&W en de gemeenteraad,
Als inwoner van Hilversum spreek ik mijn bevreemding uit over de ontwikkelingen leidend tot het aftreden van wethouder Bart Heller op 3 maart jl. Deze kwestie roept fundamentele vragen op, die in het kader van behoorlijk bestuur beantwoording behoeven.
Ik vind het aftreden van wethouder Heller onnodig en betreurenswaardig. Dat de gewraakte e-mail die hij op 26 februari schreef in antwoord op een verzoek van een Hilversums gezin – in feite van de Israëlische ambassade in Den Haag, die het gezin als go-between gebruikte – om het Raadhuis oranjekleurig te verlichten door sommigen als aanstootgevend is ervaren is wellicht begrijpelijk, maar daarmee nog geen reden om af te treden. Temeer daar de wethouder in zijn ontslagbrief diep door het stof gaat: hij biedt het Hilversumse gezin zijn excuses aan, schrijft dat zijn e-mail ‘een wethouder onwaardig is en niet verzonden had mogen worden’, en verklaart dat hij het verzoek van het gezin ten onrechte als een persoonlijke ‘oproep aan mij’ heeft opgevat. Daarmee zou naar mijn mening de kous af moeten zijn.
Dat hij toch meende te moeten aftreden heeft met iets anders te maken, blijkt uit de ontslagbrief. En wel met een interventie van de niet in Hilversum woonachtige opperrabbijn Binyomin Jacobs, die op 27 februari meende zich over Hellers e-mail te moeten beklagen bij burgemeester Van den Top. Waarom en uit welke hoofde Jacobs zich met de zaak bemoeide is een raadsel. Heeft het kennelijk gegriefde gezin, dat naar verluidt niet joods maar christelijk is, hem ingeschakeld? Waarom heeft het gezin zich niet zelf tot de burgemeester gewend? Of, logischer, in eerste instantie tot de betreffende wethouder? Vindt het gemeentebestuur het gepast dat een geestelijk leider zich op deze wijze in een zaak tussen een wethouder en een gezin uit de gemeente mengt? Gebeurt zoiets vaker?
Vindt het bestuur het om te beginnen gepast dat een ambassade zich via een Hilversums gezin tot de gemeente wendt in plaats van zelf contact op te nemen? Is dát iets dat vaker gebeurt?
Naar aanleiding van de interventie van Jacobs werd Hellers e-mail aan het gezin op 28 februari en 1 maart besproken in het college van B&W. Heller schrijft hierover in zijn ontslagbrief: ‘Tijdens die gesprekken werd duidelijk dat, in lijn met de interpretatie van de rabbijn, mijn standpunt inzake Gaza […] als problematisch werd ervaren, deels vanwege de dreiging van mogelijke publicitaire acties vanuit organisaties als het CIDI en Christenen voor Israël.’ Hierin lag de reden om af te treden, schrijft hij: ‘Zoals ik binnen het college heb aangegeven, kan en wil ik geen afstand nemen van de feitelijke inhoud van mijn email.’
Wat is hier gebeurd? Hellers woorden doen vermoeden dat er binnen B&W druk op hem is uitgeoefend – of zelfs van hem is geëist – om afstand te nemen van de feitelijke inhoud van zijn e-mail. De vraag is of dat klopt, en zo ja, door wie die druk is uitgeoefend, van welke punten Heller geacht werd afstand te nemen, en waarom die punten kennelijk onverenigbaar werden geacht met zijn functioneren als wethouder. Dat het verzoek van het Hilversumse gezin en de Israëlische ambassade om middels het verlichten van het Raadhuis solidariteit te betuigen met een in Hamas-gevangenschap gedood Israëlisch gezin Heller ‘op het verkeerde been zette’, zoals hij het noemt, is alleszins begrijpelijk. Dat hij in reactie de aandacht vestigde op de dood van ‘ruim 15.000’ door het Israëlische leger gedode Palestijnse kinderen – een aantal dat in werkelijkheid nog hoger ligt – ook. En ja, het spreekt vanzelf dat een gemeente die ervoor zou kiezen solidariteit te betuigen met gedode Israëli’s er niet aan ontkomt datzelfde te doen met gedode Palestijnen.
Een volgende vraag die beantwoording behoeft is wat de betekenis is van de door Heller genoemde ‘dreiging van mogelijke publicitaire acties vanuit organisaties als het CIDI en Christenen voor Israël’. Was er daadwerkelijk sprake van zo’n dreiging? Kwam die van rabbijn Jacobs of uit een andere hoek, bijvoorbeeld van de genoemde organisaties CIDI en/of Christenen voor Israël? En, even belangrijk, waarom meende het college voor die dreiging te moeten buigen? Acht het zich niet in staat het hoofd te bieden aan een eventuele desinformatie- of lastercampagne?
En dan is er nog het in de ontslagbrief genoemde punt dat Jacobs in zijn gesprek met de burgemeester Hellers e-mail als ‘antisemitisch’ kwalificeerde. Die valse en kwaadaardige beschuldiging raakte Heller logischerwijs ‘diep in het hart’; er is immers geen spoor van antisemitisme te bekennen in zijn e-mail, die om te beginnen niet over Joden gaat, maar over Israëli’s en Palestijnen. Als Joodse Hilversummer en kleinzoon van de voormalige Hilversumse wethouder David Lopes Dias, die op 10 juli 1942 in concentratiekamp Mauthausen is vermoord, kwalificeer ik Jacobs’ beschuldiging als schandelijk en kwalijk.
Ronduit bizar is dat het Nieuw Israëlietisch Weekblad (NIW) enkele uren na het aftreden van Heller meldde dat Jacobs ‘ontkent dat hij Heller antisemiet heeft genoemd’. Een uur later echter citeerde De Gooi- en Eemlander Jacobs in een vetgedrukte kop als volgt: ‘Wethouder Bart Heller heeft na zijn antisemitische mail z’n ontslag ingediend en daarmee is voor ons de kous af.’ Het is essentieel dat het gemeentebestuur duidelijkheid verschaft op dit punt, waarbij ook de vraag dient te worden beantwoord hoe de burgemeester en het college op Jacobs’ beschuldiging van antisemitisme hebben gereageerd.
De kwestie-Heller vertoont de bekende trekken van bemoeienis door fanatieke bondgenoten van Israël, de zogenoemde (pro-)Israël-lobby. Dit agressief opererende netwerk legt zich toe op het belasteren van personen en organisaties die kritiek leveren op de misdaden van Israël en/of zich inzetten voor de rechten van de Palestijnen. Rabbijn Jacobs en de organisaties NIW, CIDI en Christenen voor Israël zijn bekende gezichten in dit destructieve gezelschap, kan ik na acht jaar werkzaam te zijn geweest voor The Rights Forum en veelvuldig te zijn uitgemaakt voor antisemiet en nazi beamen.
Typerend is ook dat het NIW op 3 maart weliswaar meldde dat Jacobs ontkende Heller van antisemitisme te hebben beschuldigd, maar dat in één moeite door zelf deed: Heller zou in zijn e-mail aan het Hilversumse gezin ‘leden van de Joodse gemeenschap in Hilversum gelijk stellen aan de staat Israël’, en dat is ‘volgens de door Nederland aanvaarde IHRA-definitie een voorbeeld van antisemitisme’. Aldus het NIW, dat met deze volledig uit de lucht gegrepen bewering zijn reputatie van leugenfabriek eer aandeed.
Pikant is dat uitgerekend Jacobs berucht is vanwege zijn gelijkstelling van Joden aan de staat Israël. ‘Israël=Joden en Joden=Israël’ schreef hij in een door Christenen voor Israël online gepubliceerde brief, die later schielijk van de website werd verwijderd. In dit geval lieten het NIW en gelijkgezinde lobbyclubs het vonnis ‘antisemitisme’ achterwege.
Het valt ernstig te betreuren dat het college van B&W naar het zich laat aanzien welwillend heeft toegestaan dat de Israël-lobby een boosaardig stempel op de kwestie-Heller drukte, in ieder geval in de persoon van rabbijn Jacobs. In plaats van zich luid en duidelijk tegen diens aantijgingen en inmenging in de lokale politiek uit te spreken, is het daar ogenschijnlijk in meegegaan en gebogen voor de dreiging van ‘mogelijke publicitaire acties’.
De les die de Israël-lobby hieruit zal trekken is dat het beproefde recept van intimidatie en laster eens te meer heeft gewerkt en derhalve voor herhaling vatbaar is. Mede daarom is het van groot belang dat het gemeentebestuur heel precies reconstrueert wat ieders rol in de kwestie-Heller is geweest, alle vragen daarover beantwoordt en in openheid verslag doet van de uit deze evaluatie geleerde lessen.
Martijn de Rooi