Regeringspartijen CDA, VVD en CU hebben moeite met het versneld beschikbaar stellen van Nederlands hulpgeld aan de VN-organisatie voor Palestijnse vluchtelingen. Zij lijken erop uit het bestaansrecht van de UNRWA en de rechten van de Palestijnse vluchtelingen te ondergraven.
Het versneld beschikbaar stellen van de Nederlandse jaarbijdrage van 13 miljoen euro aan de UNRWA is slecht gevallen bij regeringspartijen VVD, CDA en ChristenUnie (CU). Zij stellen verantwoordelijk minister Sigrid Kaag voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (D66) daarover een tiental schriftelijke vragen (zie onder dit artikel). Die vragen roepen op hun beurt vragen op, om te beginnen of de indieners wel goed zijn geïnformeerd.
Eind vorige week besloot het kabinet de Nederlandse bijdrage voor 2018 aan de UNRWA versneld te betalen. Daarmee reageerde het op een noodkreet van de organisatie, die in een acute financiële crisis belandde nadat de regering-Trump 65 miljoen dollar inhield op de eerste Amerikaanse bijdrage voor 2018. Aansluitend trokken de Verenigde Staten (VS) ook een toezegging voor 45 miljoen dollar voor voedselhulp in. De Amerikanen eisen dat de UNRWA (UN Relief and Works Agency for Palestine Refugees in the Near East) hervormt en zullen daarna bekijken of zij nog aan de organisatie zullen bijdragen. De UNRWA zag zich gedwongen medewerkers te ontslaan en startte een wereldwijde fondswervingcampagne.
Met hun vragen aan minister Kaag wekken drie van de vier regeringspartijen (alleen D66 ontbreekt) de indruk niet te begrijpen welke maatregel het kabinet heeft genomen. De Kamerleden Joël Voordewind (CU), Bente Becker (VVD) en Anne Kuik (CDA) doen voorkomen of het kabinet extra geld aan de UNRWA beschikbaar heeft gesteld. Het drietal heeft het over het door Nederland ‘direct overnemen van een door de VS bewust gestaakte subsidie’ en het ‘dichten van door toedoen van de Amerikaanse regering ontstane gaten in de begroting van de UNRWA’. Ook hun vragen of er soms ‘sprake is van een specifieke financieringsbehoefte bij UNRWA’ en ‘welke concrete nadelige (humanitaire) effecten de minister hiermee beoogt te voorkomen’ wijzen op onoplettendheid. Die informatie staat in de toelichting van het kabinet op de versnelde overmaking van de Nederlandse jaarbijdrage.
Merkwaardig zijn ook de vragen of het kabinet de versnelde uitbetaling niet eerst door ‘EU-vertegenwoordiger Mogherini had moeten laten aankaarten bij de Trump-regering’ en of de UNRWA niet eerst had moeten aankloppen bij ‘de Arabische en andere regionale partners, aangezien Nederland al één van de grootste donoren is’. Verondersteld mag worden dat CDA, VVD en CU weten dat diverse Arabische landen van meet af aan tot de belangrijkste financiers van de UNRWA behoren. In 2016 was Saudi-Arabië na de VS en de EU de belangrijkste donor, en droegen ook de Verenigde Arabische Emiraten en Kuweit via diverse kanalen grote bedragen bij. De cijfers over 2015 geven een vergelijkbaar beeld te zien.
Met hun merkwaardige vragen hebben CU, CDA en VVD een andere bedoeling dan het aankaarten van de versnelde uitbetaling van 13 miljoen euro. Welke dat is blijkt uit een artikel in het Reformatorisch Dagblad, waarin Joël Voordewind (CU) de vragen becommentarieert. Voordewind stelt dat Trump ‘niet voor niets’ aan de poten van de UNRWA zaagt, en dat hij de ‘overdraagbare’ vluchtelingenstatus van de Palestijnen ‘in allerlei gremia’ ter discussie wil stellen. In dit licht lijken de vragen van Voordewind, Kuik en Becker het openingssalvo van een campagne om het bestaansrecht van de UNRWA en de rechten van de Palestijnse vluchtelingen te ondergraven.
CU, CDA en VVD zoeken aansluiting bij de Amerikaanse campagne tegen de UNRWA, waarmee de regering-Trump op haar beurt gehoor geeft aan een wens van Israël. Hoewel Israël zelf niets bijdraagt aan de UNRWA en niets over de organisatie te vertellen heeft, pleit het luidkeels voor opheffing ervan. Doel daarvan is de Israëlische verantwoordelijkheid voor het ontstaan en de oplossing van het vluchtelingenprobleem af te wentelen.
De circa driekwart miljoen Palestijnen die in 1948 van huis en haard werden verdreven hebben, zoals al in VN-resolutie 194 van 11 december 1948 bevestigd, het recht van terugkeer dan wel compensatie van hun door Israël ontvreemde eigendommen. Datzelfde geldt voor de meer dan 250 duizend Palestijnen die in de Zesdaagse Oorlog van 1967 door Israël werden verdreven.
Onder de Oslo-akkoorden van 1993 is de terugkeer of compensatie van de vluchtelingen – en hun nakomelingen in mannelijke lijn – een van de zogeheten final status issues waarover de betrokken partijen in het kader van de tweestatenoplossing een akkoord moeten sluiten. Het uitblijven van dat akkoord en van internationale initiatieven om de kwestie eindelijk te beslechten heeft ertoe geleid dat tientallen jaren na hun verdrijving talloze Palestijnen nog in vluchtelingenkampen leven en dat volgende generaties daarin opgroeien, vaak onder schrijnende omstandigheden.
Inmiddels staan zo’n vijf miljoen Palestijnen als vluchteling geregistreerd bij de UNRWA, die in 1949 door de VN werd opgericht als tijdelijk orgaan voor de ondersteuning van de ontheemde vluchtelingen. Meer dan anderhalf miljoen van hen leven in 58 officiële vluchtelingenkampen op de Westelijke Jordaanoever, in Oost-Jeruzalem, Gaza en de omringende landen: Jordanië, Libanon en Syrië. De UNRWA voorziet de vluchtelingen daar waar nodig van elementaire hulp: gezondheidszorg, educatie, voedselhulp en noodhulp.
Israël probeert, met Trump in de rol van sloophamer, de Palestijnen hun recht op terugkeer/compensatie feitelijk te ontnemen. Het stelt dat het niet Tel Aviv, maar de UNRWA is die ‘het vluchtelingenprobleem in stand houdt’. Het beklaagt zich erover dat de UNRWA het recht op de vluchtelingenstatus van nakomelingen van de vluchtelingen van 1948 en 1967 erkent en, zoals premier Netanyahu het onlangs uitdrukte, ‘het narratief van het zogenaamde recht op terugkeer in stand houdt, met als doel de staat Israël te elimineren’. De UNRWA dient daarom te worden opgeheven en het budget voor steun aan ‘echte’ Palestijnse vluchtelingen moet worden overgeheveld naar de UNHCR, het algemene VN-agentschap voor steun aan vluchtelingen, aldus Netanyahu.
Trumps inhouding van 110 miljoen dollar op de Amerikaanse bijdragen aan de UNRWA is een forse stap in de door Israël gewenste richting. Er is alle reden te vrezen dat de door de Amerikanen geëiste ‘hervorming van doel en financiering van de UNRWA’ neerkomt op realisering van de Israëlische wens, en een frontale aanval is op de weinige rechten die de Palestijnse vluchtelingen nog hebben.
Afgaande op de woorden van Voordewind lijken CU, CDA en VVD van plan door druk op de Nederlandse regering een bijdrage te willen leveren aan dit onrecht. Zij krijgen daarbij steun van het Centrum Informatie en Documentatie Israël (CIDI), dat afgelopen week een tendentieus profiel van de UNRWA publiceerde, dat rechtstreeks uit de mond van Netanyahu afkomstig zou kunnen zijn. Op zijn informatieve blog AbuPessoptimist fileert journalist en Midden-Oosten-kenner Maarten Jan Hijmans het door CIDI-directeur Hanna Luden geschreven artikel vakkundig.
In het Reformatorisch Dagblad stelt Joël Voordewind dat hij wellicht een debat met minister Kaag over de kwestie-UNRWA aanvraagt. Zo’n debat is inderdaad hard nodig; het is hoog tijd dat de Tweede Kamer doet wat binnen haar vermogen ligt om een eind aan het lijden van de vluchtelingen te maken. Niet door hen hun rechten en steun te ontnemen, maar door actie te ondernemen die honorering van hun rechten naderbij brengt.
In het beleidsadvies dat de Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV) in 2013 op verzoek van de Eerste Kamer over de kwestie-Palestina/Israël schreef − Tussen Woord en Daad − Perspectieven op duurzame vrede in het Midden-Oosten − sprak dit college duidelijke taal over het recht op terugkeer, en riep het op tot actie. De AIV stelde:
[…] dat het recht op terugkeer en de mogelijkheid via dat recht enigerlei vorm van compensatie af te dwingen in de ogen van de AIV vaststaat en tot actie zou dienen te leiden. Dat laatste geldt met voorrang ook voor de humanitaire situatie waarin veel vluchtelingen nog altijd verkeren.
—
Ik koester een diepgewortelde hoop op vrede in het midden-oosten met gerechtigheid als basis.
Doekle Terpstra
Bestuurder