Israëlische regering holt democratie in razend tempo uit

Met wettelijke maatregelen wil de Israëlische regering binnenlandse kritiek op haar bezettingspolitiek verder aan banden leggen. Ditmaal liggen mensenrechtenorganisaties en de academische vrijheid onder vuur. Ook dient televisiezender Al-Jazeera het veld te ruimen; volgens Israël is sprake van ‘een opruiingsmachine in de stijl van nazi-Duitsland’.

Het heeft alles weg van een politieke krachtmeting: wie weet de extremistische kolonistenbeweging waarop het kabinet-Netanyahu IV steunt het meest voor zich in te nemen, premier Netanyahu of minister van Onderwijs Bennett? Of misschien minister van Defensie Lieberman? Wie oppert het meest radicale plan voor verdere illegale kolonisering of annexatie van Palestijns gebied? Voor het buiten de grenzen houden van personen met ongewenste opvattingen? En voor het tot zwijgen brengen van binnenlandse critici? Kortom: voor het verder uithollen van de democratische rechtsstaat?

Mensenrechtenverdedigers op de korrel

De afgelopen dagen deden de bewindslieden opnieuw hun best elkaar te overtreffen. Netanyahu kondigde maandag een wetsvoorstel aan dat kritische maatschappelijke organisaties hun financiële basis grotendeels moet ontnemen. Het gaat om mensenrechten- en andere organisaties die de vinger aan de pols van de rechtsstaat houden, en derhalve scherpe kritiek hebben op Israëls bezettings- en koloniseringsbeleid. Veel van deze organisaties zijn sterk afhankelijk van financiering door buitenlandse overheden. Nederland en andere landen dragen aan hun financiering bij, met als doel de Israëlische democratie te versterken. Netanyahu kondigde aan daar paal en perk aan te gaan stellen.

In juli 2016 trad al een wet in werking waarmee dezelfde organisaties werden gedwongen in al hun publicaties en contacten met overheden en pers duidelijk te maken dat zij substantiële financiering uit het buitenland ontvangen. De wet kreeg harde kritiek, mede omdat de vele organisaties die de kolonisering van Palestijns grondgebied steunen ervan werden uitgezonderd. Ook zij drijven op buitenlandse financiering, maar die is veelal afkomstig uit particuliere bronnen, en daarvoor hoeft geen verantwoording te worden afgelegd. De EU veroordeelde de wet als een poging de democratie te ondermijnen, en de Israëlische oppositieleider Herzog sprak van ‘een indicatie van het ontluikende fascisme dat de Israëlische samenleving binnenkruipt’.

Maandag stelde Netanyahu dat de wet niet ver genoeg gaat. In zijn nieuwe voorstel wil hij bijdragen van buitenlandse overheden wettelijk limiteren of zelfs helemaal verbieden. ‘De situatie is niet goed’, stelde hij onder verwijzing naar ‘organisaties die onder andere Israëlische militairen zwartmaken’.

Breaking the Silence belasterd

Daarmee refereerde hij vooral aan Breaking the Silence, een organisatie van ex-militairen die getuigenissen van door het Israëlische leger begane misdaden optekent en daar voorlichting over geeft. Meer nog dan andere organisaties heeft Breaking the Silence de afgelopen jaren te maken gehad met een politieke en maatschappelijke lastercampagne, waarin de medewerkers werden neergezet als ‘landverraders’ en hen het functioneren onmogelijk werd gemaakt. De Israëlische regering verbood hen onder meer de toegang tot middelbare scholen en bijeenkomsten van militairen. Dat weerhield de organisatie er niet van haar werk voort te zetten en een belangrijke bijdrage te leveren aan het onlangs verschenen boek Kingdom of Olives and Ash: Writers Confront the Occupation (met onder meer een bijdrage van Arnon Grunberg).

In april zette Netanyahu de organisaties verder onder druk door de Duitse minister van Buitenlandse Zaken Sigmar Gabriel tijdens een bezoek aan Israël voor het blok te zetten: ofwel je zegt je afspraken met de organisaties Breaking the Silence en B’Tselem af, of je kunt een ontmoeting met mij vergeten. Gabriel koos voor het laatste en Netanyahu annuleerde hun bijeenkomst. Eind mei maakte Netanyahu bekend geen buitenlandse politieke leiders of diplomaten meer te willen ontmoeten als die ook gesprekken voeren met ‘organisaties die onze militairen tegenwerken of kritiek op de staat hebben’.

Academische vrijheid beknot

Minister van Onderwijs Naftali Bennett opende intussen de aanval op de academische vrijheid. Hij presenteerde een in zijn opdracht geschreven ‘ethische code’ voor universitair docenten. Daarin wordt het ventileren van ‘politieke opinies’ en het bepleiten van een academische boycot van Israëlische instellingen taboe verklaard. Academische instellingen worden geacht een afdeling in het leven te roepen die toezicht houdt op politieke activiteiten aan de universiteit en op de campus. Docenten die de code overtreden kunnen disciplinaire maatregelen verwachten.

Bennett, die politiek leider is van de nationalistisch-religieuze partij Het Joodse Huis, en voorzitter van de Raad voor het Hoger Onderwijs waaraan de code nu wordt voorgelegd, verklaarde dat deze bedoeld is om ‘de vrijheid van meningsuiting te garanderen’. In een toelichting op die cryptische uitspraak stelde hij:

Today we are working to prevent the silencing of voices in academia. To prevent a situation in which a student can be hurt because of his political opinions and a lecturer who gets wages from taxpayers can put out a call for academic boycott.

Dit staaltje Newspeak wordt niet door iedereen geslikt: een commissie van rectoren tekende protest aan omdat de code de academische vrijheid juist sterk inperkt, en honderden academici tekenden een verklaring waarin zij aankondigden zich er niets van te zullen aantrekken. Anderen hielden Bennett voor dat de code ten koste gaat van de kwaliteit van het academisch onderzoek en onderwijs. In een vernietigende verklaring stelt het vooraanstaande Israel Democracy Institute dat de code ‘studiegebieden tot politieke issues maakt’, ‘de toekomst van de academia in gevaar brengt’ en ook nog eens onwettig is.

Palestijnen in onderwijs buiten beeld

Op het webzine +972 omschrijft analist en consultant Dahlia Scheindlin de code als ‘a highly invasive set of political thought controls portrayed as high, dry ethical norms’. In haar analyse trekt ze parallellen met de bovengenoemde wetgeving voor kritische mensenrechtenorganisaties: volgens de ethische code zijn faculteiten, conferenties en vakbladen die inhoudelijk ‘onvoldoende divers’ zijn verplicht dat publiekelijk te vermelden.

Aan de basis van de code ligt, meent Scheindlin, de woede van Bennett − en ‘rechts’ in het algemeen − over het feit dat er in het academische domein relatief veel ‘liberalen’, alias ‘linksdenkenden’, zijn. Dat is in beperkte mate inderdaad het geval, beaamt ze. Maar in plaats van ‘de dwangbuis tevoorschijn te halen’ zou Bennett zich eens moeten afvragen wat dat betekent:

It might be time for Bennett to ask an obvious question: could it be that many people who seek more information in life, as a way of life, naturally come to critical conclusions about Israel’s policy on the Israeli-Palestinian conflict? Maybe the ethical guide is more about weakening the foundations of knowledge.

In een artikel op hetzelfde medium schrijft Gil Gertel dat er in het Israëlische onderwijssysteem van oudsher amper ruimte is voor een reële blik op de Palestijns-Israëlische kwestie. Vanaf ‘de begindagen van het zionisme’, schrijft hij, zijn de Palestijnen buiten beeld gehouden. Het verhaal over Israël was ‘het verhaal van een leeg land, dat op ons [joden] wachtte’.

Aan de hand van concrete voorbeelden maakt Gertel duidelijk dat bijvoorbeeld de verdrijving van driekwart miljoen Palestijnen in 1947-1949 (de Nakba of Catastrofe) in schoolboeken buiten beeld wordt gehouden. Net als de bezetting van de Westelijke Jordaanoever, Oost-Jeruzalem en Gaza sinds 1967. Van een bezetting wordt geen melding gemaakt, van militair bestuur over de Palestijnse bevolking evenmin. Wél zijn er ‘gewelddadige confrontaties tussen joden en Arabieren’, maar die zijn niet te wijten aan een bezetting, maar aan ‘de geografische nabijheid van de joodse en Arabische settlements’. Om die reden, aldus de leerstof, was Israël gedwongen speciale wegen naar de joodse ‘nederzettingen’ aan te leggen en de aanwezigheid van het leger op te voeren. Tegen de achtergrond van deze lesstof verbaast het niet dat 62 procent van de joodse Israëli’s van mening is dat er geen bezetting bestaat, zoals het eerdergenoemde Israel Democracy Institute in een recente enquête vaststelde. Wat Bennett betreft moet dat percentage naar de honderd.

Persvrijheid onder druk

Intussen probeert de Israëlische regering het conflict tussen Qatar en andere Arabische staten aan te grijpen om het kantoor van de Qatarese televisiezender Al-Jazeera in Jeruzalem te sluiten. Probleem is vooralsnog dat het personeel grotendeels uit Israëli’s bestaat, die wettelijke rechten en vrijheden genieten, en dat Al-Jazeera bij het Hooggerechtshof een beroep zal doen op de persvrijheid. Netanyahu heeft de ministeries van Buitenlandse Zaken en Defensie, de veiligheidsdienst Shin Bet en het perskantoor van de regering opdracht gegeven te onderzoeken hoe deze klippen kunnen worden omzeild.

In tegenstelling tot de meeste andere media besteedt Al-Jazeera geregeld aandacht aan de situatie van de Palestijnen. In nieuws en documentaires heeft de zender de gewoonte de dingen bij de naam te noemen, en in de serie The Lobby onthulde ze de modus operandi van de Britse ‘Israël-lobby’ en de centrale rol daarin van de Israëlische ambassade in Londen. Daarin stelde een ambassademedewerker onder meer uit te zijn op het ‘uitschakelen’ van kritische parlementariërs.

Tel Aviv beschouwt Al-Jazeera als een luis in de pels, die ook nog eens, zoals minister van Defensie Lieberman het maandag uitdrukte, ‘Iran stilzwijgend steunt’. ‘Nooit publiceert het een artikel tegen Iran’, stelde hij. Al vaker is geopperd het kantoor te sluiten, en met de Qatar-crisis dient zich volgens Lieberman de mogelijkheid daarvoor aan. Opmerkelijk is dat Israël zich – in zijn pogingen om het kantoor van Al-Jazeera te sluiten en maatschappelijke organisaties buitenspel te zetten – bedient van middelen uit het BDS-repertoire van boycot, desinvestering en sancties. Dit terwijl de Israëlische regering tegelijkertijd de Palestijnse BDS-beweging met man en macht bevecht.

In de toelichting op de sanctie wordt de zender, net als organisaties als Breaking the Silence, neergezet als een vijand van de staat. Lieberman schuwde zelfs de vergelijking met nazi-propagandisten niet:

Al-Jazeera is not media, it’s not journalism. It’s an incitement machine. It’s pure propaganda, of the worst variety, in the style of Nazi Germany or Soviet Russia.

De dreigende uitzetting van Al-Jazeera volgt kort op de uitzetting van NRC-correspondent Derk Walters. Ook in zijn geval voerde Israël aan dat NRC Handelsblad ‘geen mediaorganisatie is’. En ook in zijn geval was duidelijk dat hij vanwege zijn ongewenste ‘activistische’ journalistiek moest vertrekken. In een reconstructie van Walters’ uitzetting legde hoofdredacteur Peter Vandermeersch de vinger pijnlijk duidelijk op het proces waarmee Israël de eigen democratische rechtsstaat steeds verder uitholt:

Wij kunnen niet anders dan het besluit te zien als een poging van Israël om vrije en kritische nieuwsgaring over dat land te belemmeren. […] Het lijkt ook te passen in een strategie van Israël om kritische stemmen te doen verstommen. […] De manier waarop Israël onze correspondent het land uitzet is een vlek op het blazoen van een land dat zich zo graag presenteert als een rechtsstaat.

© 2007 - 2024 The Rights Forum / Privacy Policy