In Nederland levende Palestijnen kunnen nog altijd niet worden ingeschreven als ‘geboren in Palestina’ of de ‘(bezette) Palestijnse gebieden’. Hun recht op identiteit wordt door de overheid bestreden met steeds nieuwe bureaucratische argumenten, waarbij het vermijden van het begrip ‘Palestijns’ centraal staat.
Al bijna tien jaar wordt de overheid gewezen op haar verantwoordelijkheid om de geboorteplaats van in Nederland levende Palestijnen correct te registreren. Al even lang wringt de overheid zich in bochten om dat juist te voorkomen. De laatste ontwikkelingen laten zien hoe ver de overheid bereid is daarin te gaan. Intussen is de zaak voorgelegd aan het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
De kwestie speelt sinds 2010. Toen benaderde een Palestijnse Nederlander de Nederlandse autoriteiten om zijn geboorteplaats in de persoonsregistratie te laten wijzigen van ‘Israël’ in ‘Palestina’ of ‘(bezette) Palestijnse gebieden’. De man is geboren in Oost-Jeruzalem, dat sinds 1967 door Israël bezet wordt gehouden.
De aanduiding ‘Israël’ als geboorteland is voor hem dan ook onaanvaardbaar. Bovendien is die onjuist; niet voor niets spreekt ook de Nederlandse regering – in navolging van onder meer de EU en de VN – van ‘bezette Palestijnse gebieden’, waartoe ook Oost-Jeruzalem wordt gerekend.
Overleg met onder meer het ministerie van Binnenlandse Zaken leidde tot het voorstel om de registratie van zijn geboorteland te wijzigen van ‘Israël’ in ‘Onbekend’. De Palestijnse Nederlander bedankte voor de eer. Zijn geboorteland is helemaal niet onbekend en over de naam bestaat internationale consensus.
Eind 2012 leek de kwestie opgelost. Nadat advocate Liesbeth Zegveld in april van dat jaar namens de Palestijnse Nederlander het ministerie van Binnenlandse Zaken benaderde, gaf dat ministerie in november te kennen dat aan een oplossing werd gewerkt. De verwachting was dat Palestijnse Nederlanders hun geboorteland vanaf voorjaar 2013 zouden kunnen laten registreren als ‘(bezette) Palestijnse gebieden’. Daarop kwam het ministerie echter terug; uiteindelijk veranderde er niets.
In 2014 leek opnieuw sprake van een oplossing. Toen stelde toenmalig minister van Buitenlandse Zaken Frans Timmermans (PvdA) voor om ‘bezette Palestijnse gebieden’ toe te voegen aan de Landentabel waarop de dat jaar ingevoerde Basisregistratie Personen (BRP) berust. Dat voorstel werd later dat jaar tijdens een besloten kabinetsoverleg een halt toegeroepen; redenen zijn niet bekend gemaakt.
In 2014 startte de Palestijnse Nederlander een juridische procedure, waarin hij zich naast genoemde argumenten beroept op zijn recht op identiteit, waarvan zijn Palestijnse afkomst een essentieel onderdeel vormt. Dat recht wordt beschermd door artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), dat van toepassing is op alle lidstaten van de Raad van Europa, waaronder Nederland.
Die argumentatie leidde niet tot zijn gelijk, noch bij de rechtbank Utrecht, noch bij de Raad van State, die zich in april 2018 over de zaak uitsprak. Die uitspraak – online gepubliceerd en gemotiveerd – toont aan hoezeer de Palestijnse Nederlander verdwaalt in een bureaucratisch doolhof, dat doodloopt op een ondeugdelijke Landentabel.
In haar uitspraak beargumenteert de Raad van State (punt 8) ook waarom de foutieve registratie, en de weigering die op orde te brengen, geen schending zou inhouden van het genoemde artikel 8 van het EVRM. Kern is de vraag in welke mate registratie van zijn geboorteland als ‘Israël’ (of ‘Onbekend’) gevolgen heeft voor de Palestijnse Nederlander. De Raad beoordeelt die als onvoldoende ernstig om te spreken van een schending van artikel 8.
Dat betoog is niet overtuigend. Er wordt op het oog onvoldoende waarde toegekend aan het recht op identiteit, en onvoldoende rekening gehouden met de wel degelijke ernstige gevolgen die de Palestijnse Nederlander van de foutieve en kwetsende registratie ondervindt. En vele anderen met hem.
Opmerkelijk is dat de Raad van State een ‘ten overvloede overweging’ aan haar uitspraak toevoegde (punt 9). Daarin wijst de Raad er met kracht op dat de omschrijvingen ‘Israël’ en ‘Onbekend’ onjuist zijn, en daarmee in strijd met het uitgangspunt dat de BRP ‘steeds betrouwbaar en duidelijk’ moet zijn. De Raad zegt hiermee dat de overheid er een potje van heeft gemaakt.
De Raad stelt verder dat ‘niet valt in te zien’ waarom de Landentabel niet voorziet in een omschrijving van ‘het fysieke gebied waarin de Palestijnse Nederlander is geboren’, en wijst op de mogelijkheid om ook gebieden op te nemen die niet door Nederland worden erkend. Daar is nu ook al sprake van: niet-erkende landen en gebieden als Taiwan, de Westelijke Sahara en de Panamakanaalzone staan in de Landentabel.
De Raad ziet geen enkel beletsel om de internationaal gehanteerde omschrijving ‘Occupied Palestinian Territories’ (‘Bezette Palestijnse Gebieden’) in te voeren. Afrekenend met een vaak gehoord bezwaar wijst de Raad er expliciet op dat ‘vermelding van het Bezette Palestijnse Gebied op de Landenlijst niet kan worden geduid als een beslissing van Nederland om Palestina als staat te erkennen’.
De Raad van State besluit haar ‘ten overvloede overweging’ met de conclusie dat het ‘de rechtsvormende taak van de rechter evenwel te buiten gaat om daarin te voorzien’. Met andere woorden: het is nu aan de overheid om dit probleem eindelijk op te lossen.
Op grond hiervan verzocht de Palestijnse Nederlander het ministerie opnieuw om de registratie aan te passen. Toen dat zes maanden later nog niet was gebeurd legde zijn advocaat de zaak in oktober 2018 voor aan het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in Straatsburg. Dat toetst niet op grond van een ambtelijke Landentabel, maar van het EVRM. Verdere ontwikkelingen worden afgewacht.
Intussen heeft de overheid de oproep van de Raad van State alsnog beantwoord met een nieuwe omschrijving voor de Landentabel. Vanaf 1 juli 2019 zullen Palestijnse Nederlanders worden geregistreerd als ‘geboren in de Gazastrook en Westelijke Jordaanoever, met inbegrip van Oost-Jeruzalem’.
Dat is een verrassende keuze, die de vraag oproept waarom deze omschrijving niet al in 2010 mogelijk was. Maar de hoofdvraag is waarom nu opnieuw niet is gekozen voor ‘(bezette) Palestijnse gebieden’. Staatssecretaris Raymond Knops (Binnenlandse Zaken en Koninksrijksrelaties, CDA) heeft twee series Kamervragen moeten beantwoorden – in februari en mei – om dat uit te leggen.
Knops erkent weliswaar dat die omschrijving conform Nederlands buitenlandbeleid is, en ook dat niet-erkende landen of gebieden in principe in aanmerking komen voor opname in de Landentabel, maar toch heeft hij slecht nieuws:
Geconcludeerd is dat een benaming zoals ‘(bezette) Palestijnse Gebieden’ niet past binnen de systematiek van de Landentabel als bestuurlijk/staatkundige lijst. Om deze reden is besloten de benaming ‘Gazastrook en Westelijke Jordaanoever met inbegrip van Oost-Jeruzalem’ op te nemen in de Landentabel.
Dat roept de vraag op waarom de omschrijving ‘(bezette) Palestijnse gebieden’ niet past binnen de genoemde systematiek. Knops:
De Landentabel is niet zo opgezet dat verwezen wordt naar de bezette status van een gebied.
Je zou zeggen: pas de opzet van de tabel dan daarop aan, zoals de Raad van State suggereerde. Daarmee zou de lijst bovendien in overeenstemming worden gebracht met de internationaal erkende systematiek en benamingen. Waarom gebeurt dat niet? Het antwoord op die vraag staat onderaan Knops’ tweede serie antwoorden:
Het beleid […] is gebaseerd op het uitgangspunt dat alleen door het Koninkrijk der Nederlanden erkende staten, en gebieden die staatkundig onderdeel uitmaken van een door het Koninkrijk erkende staat, kunnen worden opgenomen in de Landentabel.
Wat staat hier precies? De Palestijnse gebieden vormen geen door Nederland erkende staat, en maken ook geen deel uit van een door Nederland erkende staat. Daarom kunnen ze niet in de Landentabel worden opgenomen. Althans – niet onder de naam ‘Palestijnse gebieden’, maar wél onder de door Knops voorgestelde beschrijving.
Negen jaar duurt de strijd van de Palestijnse Nederlander om zijn geboorteland te kunnen laten registreren als ‘Palestina’ of ‘(bezette) Palestijnse gebieden’. Zonder succes. Na ‘Israël’ en ‘Onbekend’ zal zijn geboorteland nu worden omschreven als ‘de Gazastrook en Westelijke Jordaanoever, met inbegrip van Oost-Jeruzalem’.
Overeenkomst tussen de drie beschrijvingen: de naam ‘Palestina’ ontbreekt. Zelfs een verwijzing ernaar – zoals in ‘(bezette) Palestijnse gebieden’ – ontbreekt. Kortom, de Palestijnse identiteit ontbreekt. Al negen jaar is dit de kern van de zaak, die nu terecht voorligt aan het EHRM.
De redenering van Knops roept nog één andere vraag op: hoe worden personen geregistreerd die in een illegale Israëlische kolonie (‘nederzetting’) in Oost-Jeruzalem of de Westoever zijn geboren? Ook zij kwamen ter wereld in het bezette gebied dat geen deel uitmaakt van een door Nederland erkende staat. Worden zij ook geregistreerd als ‘geboren in de Gazastrook en Westelijke Jordaanoever, met inbegrip van Oost-Jeruzalem’? Of gelden voor hen andere regels?