Gevaarlijk woordenspel 6 maart 2025 Lees meer over

‘Een genocide moet eerst door een rechter worden erkend’

De term ‘genocide’ werd ooit gemunt om genocides te voorkomen, niet om staten een excuus te geven om weg te kijken tot het te laat is. Toch is dat precies wat er in Gaza gebeurt.

De Poolse jurist Raphael Lemkin geldt als grondlegger van het begrip ‘genocide’. Het in 1948 opgestelde Genocideverdrag werd door de grootmachten echter van veel van zijn effectiviteit ontdaan. © Alamy Stock Photo

Tachtig jaar geleden gaf de Poolse jurist Raphael Lemkin een naam aan een misdaad die al eeuwen zonder consequenties werd gepleegd: genocide. Het woord is een combinatie van het Griekse genos (volk) en het Latijnse cide (doden). Voor Lemkin was genocide meer dan fysieke uitroeiing, het was ook economische wurging, culturele ontworteling en de vernietiging van sociale structuren. Hij begreep wat vandaag nog steeds wordt genegeerd: genocide is geen plotselinge gebeurtenis, maar een reeks bewuste stappen die je alleen kunt stoppen door ze te erkennen voordat de laatste wordt gezet.

Lemkins visie

Raphael Lemkin (1900-1959) stelde de vraag die de fundamenten van het recht raakte: hoe kan het dat de moord op één persoon bestraft wordt, maar staten straffeloos hele bevolkingsgroepen kunnen vernietigen? Dit morele en juridische vacuüm dreef hem tot een levenslange strijd om het concept genocide te definiëren en er juridische consequenties aan te verbinden.

Voor Lemkin was genocide geen op zichzelf staande misdaad, maar een geleidelijk proces van vernietiging. Dit besef groeide bij hem door de Armeense genocide en de vervolging van Assyriërs, maar werd persoonlijk toen tijdens de Holocaust 49 van zijn familieleden werden uitgemoord.

Cruciaal is dat Lemkin genocide niet alleen koppelde aan de Holocaust, maar expliciet ook aan koloniale vernietiging. Hij onderkende dat de uitroeiing en onderdrukking van inheemse volken op het Amerikaanse continent en elders pasten binnen hetzelfde patroon van structurele vernietiging. Massamoord was slechts de meest zichtbare manifestatie; de ontworteling van een volk, economische uitsluiting en culturele uitwissing waren minstens zo destructief.

Politieke belangen

Lemkin was ervan overtuigd dat een sterk internationaal juridisch kader staten zou verplichten genocide te voorkomen, maar de realiteit na de introductie van het Genocideverdrag in 1948 zou een andere blijken. De politieke belangen van grootmachten speelden een doorslaggevende rol bij de uiteindelijke vormgeving van het verdrag.

Wat begon als een universeel beschermingsmechanisme werd zo een politiek instrument.

Zo had de Sovjet-Unie, die in deze periode zelf politieke zuiveringen uitvoerde en dissidente groepen systematisch onderdrukte, er belang bij om genocide strikt te definiëren als de vernietiging van een groep op basis van ras, nationaliteit of religie. De massale vervolgingen en gedwongen deportaties van politieke tegenstanders werden zo buiten het juridische concept van genocide gehouden. Ook etnische groepen als de Krim-Tataren konden zo worden onderdrukt – officieel niet als ongewenste groep, maar als straf voor vermeende ‘collaboratie’, ‘ondermijning’ van de staat of bedreiging voor de ‘veiligheid’.

Tegelijkertijd probeerden westerse mogendheden als Groot-Brittanië een te nauwkeurige formulering van de onderliggende motieven voor genocide te vermijden. Zij vreesden dat een expliciete benoeming van bijvoorbeeld koloniale overheersing en structurele onderdrukking ertoe zou leiden dat hun eigen praktijken in Afrika en Azië onder de definitie van genocide zouden vallen. Door politieke intenties te schrappen, creëerden zij een juridische buffer die voorkwam dat het verdrag tegen hen kon worden gebruikt.

Genocide als juridische term

Volgens het genocideverdrag van de Verenigde Naties van 1948 is genocide gedefinieerd als: ‘handelingen gepleegd met de opzettelijke bedoeling om, geheel of gedeeltelijk, een nationale, etnische, raciale of religieuze groep te vernietigen’. Of iets als genocide wordt aangemerkt, hangt af van twee cruciale elementen: actus reus en mens rea.

  • Actus reus verwijst naar de feitelijke handelingen die gericht zijn op de vernietiging van een groep. Dit omvat zaken zoals het doden van leden, het toebrengen van ernstig lichamelijk of geestelijk letsel en het opleggen van levensomstandigheden die de fysieke vernietiging van de groep beogen. Dit kan ook het voorkomen van geboorten binnen de groep en/of het gedwongen overplaatsen van kinderen naar een andere groep inhouden.
  • Mens rea betreft de intentie van de dader. Voor de kwalificatie als genocide is het van belang dat de intentie van de daden specifiek gericht zijn op het vernietigen van de groep. Het gaat erom dat de dader niet alleen handelt uit wraak of woede, maar een duidelijke bedoeling heeft om de identiteit van de groep uit te wissen.

Het belangrijkste verschil tussen genocide en andere vormen van massaal geweld is de intentie. Genocide houdt een systematische poging in om een groep te elimineren, met de duidelijke bedoeling hen als zodanig uit te roeien. Dit is bijvoorbeeld niet het geval bij etnische zuivering, waar de focus ligt op het verdrijven of onderdrukken van een bevolking om territoriale homogeniteit te bereiken. In dat proces kunnen massamoorden plaatsvinden, maar de intentie is niet gericht op het volledig uitroeien van de groep.

Lees verder Lees minder

Uiteindelijk leidde deze machtsbalans tot een strategisch uitgeklede definitie van genocide, waarbinnen politieke, economische en culturele vernietiging niet werden erkend als genocidale handelingen. Deze enge juridische afbakening bood staten de mogelijkheid om genocide op een selectieve manier te interpreteren, en zorgde ervoor dat systematische onderdrukking en structureel geweld niet onder het verdrag vielen. Dit betekende een fundamentele uitholling van Lemkins oorspronkelijke visie. Wat begon als een universeel beschermingsmechanisme werd zo een politiek instrument, waarin staten vooral hun eigen belangen veiligstelden.

Het probleem van ‘intentie’ 

Genocide is zelden een plotselinge eruptie van geweld. Het is een proces. Maar de juridische blik op genocide blijft gevangen in een simplistisch model waarin intentie een expliciete, bijna schriftelijke bekentenis moet zijn. Het Genocideverdrag vereist bewijs van de bewuste wil om een groep als zodanig te vernietigen. Dit terwijl intentie zich in de realiteit manifesteert als een glijdende schaal van ontmenselijking, structurele onderdrukking en politiek gestuurde ontwrichting. De weg naar genocide begint niet met een bevel tot uitroeiing, maar met een narratief. Eerst wordt een groep gedehumaniseerd, neergezet als een existentiële dreiging, een probleem dat moet worden ‘opgelost’.

Een groep wordt neergezet als een probleem dat moet worden ‘opgelost’.

Dit discours opent de deur naar steeds brutalere onderdrukkingsmaatregelen, die uiteindelijk de basisvoorwaarden voor het bestaan van die groep vernietigen. Intentie is dus niet slechts een kwestie van woorden of bevelen – het zit ingebakken in beleid, in wetten, in de methodische ontzegging van rechten en bestaanszekerheid.

Zelfverdediging als rookgordijn

Het concept van ‘zelfverdediging’ fungeert hierbij vaak als rookgordijn. Staten rechtvaardigen genocidale daden als noodzakelijke maatregelen tegen een zogenaamd levensgevaarlijke dreiging. Dit lijkt een paradox: wie de intentie heeft om zichzelf te verdedigen, heeft niet de intentie om een volk als zodanig uit te roeien.

De geschiedenis leert echter dat deze paradox eerder theoretisch is dan een weergave van wat er op de grond gebeurt. Zo werd de massamoord op de Armeniërs door het Ottomaanse Rijk verkocht als militaire noodzaak. In Rwanda riepen Hutu-extremisten op tot ‘zelfverdediging’ tegen de Tutsi’s, terwijl ze in werkelijkheid een vooropgezet plan tot uitroeiing uitvoerden. De Nakba van 1948 werd in de Israëlische retoriek neergezet als een defensieve operatie, geen etnische zuivering.

Zo biedt de notie van ‘zelfverdediging’ een ruime rechtvaardiging voor de daadwerkelijke intenties: het uitschakelen van een complete groep als zijnde een ‘bedreiging’, gecamoufleerd met termen als ‘veiligheid’ en ‘nationale belangen’. Verontrustend is hoe makkelijk de wereld meegaat in die notie, terwijl het in werkelijkheid gaat om de systematische vernietiging van onschuldige levens.

Genocide in Gaza

Dit zien we terug in Gaza. De vernietiging van Gaza volgt een herkenbaar patroon van genocidale processen: het systematisch ontmenselijken van de bevolking, het vernietigen van de infrastructuur, en het creëren van onleefbare omstandigheden die uiteindelijk leiden tot de uitwissing van een volk.

Israël schuift zijn genocidale intenties niet onder stoelen of banken: politieke en militaire leiders spreken openlijk over de wens om Gaza ‘onleefbaar’ te maken en de Palestijnen massaal te verdrijven. De omstandigheden in Gaza zijn inmiddels onleefbaar: meer dan 90 procent van de bevolking is ontheemd, medische voorzieningen zijn vernietigd, en basisbehoeften als water en voedsel worden actief ontzegd. Het is een doelbewuste strategie om het Palestijnse volk te laten verdwijnen, geframed als een existentiële dreiging voor Israël, waarmee publieke en politieke steun voor de uitroeiing wordt gecreëerd.

Die strategie past in een kader. Zoals VN-Rapporteur Francesca Albanese bepleit, is de Israëlische aanval sinds 7 oktober 2023 niet los te zien van een decennialange strategie van koloniale overheersing en etnische zuivering, waarbij genocide wordt ingezet om zowel demografische als territoriale controle te verkrijgen. Albanese wijst hierbij ook op de Westelijke Jordaanoever, waar op dit moment een Gazaficering plaatsvindt.

Benoemen van genocide is essentieel

Voorwaarde voor het ‘succes’ van genocide is het gedogen ervan. Genocidepreventie faalt niet door een gebrek aan bewijs, maar door een gebrek aan politieke wil. Dat is goed zichtbaar in de opstelling van premier Dick Schoof en minister van Buitenlandse Zaken Caspar Veldkamp (NSC) die hun onwil om de Israëlische genocide te bestrijden framen als juridische objectiviteit. ‘We willen niet op de stoel van de rechter gaan zitten’, luidt hun excuus.

Zo leidt wegkijken opnieuw tot vernietiging. Van Rwanda tot Srebrenica: er werd gewacht, gewikt en gewogen, tot er niets meer over was om te beschermen. In Gaza vindt genocide plaats, maar uitholling van het begrip staat die conclusie in de weg – of biedt zelfs de ruimte voor medeplichtigheid. Het verdrag ter preventie van genocide wordt zo een toetssteen nadat de misdaad al heeft plaatsgevonden. Dat is exact wat Raphael Lemkin vreesde.

© 2007 - 2025 The Rights Forum / Privacy Policy