Erik Ader

Erik Ader is voormalig diplomaat en auteur van het boek ‘Oorlogen & Oceanen’.

26 May 2022 Lees meer over

Hoe Israël de naam van mijn vader misbruikte om etnische zuivering te verhullen

Tijdens het recente Henri Veldhuis Symposium vertelde Erik Ader hoe het Joods Nationaal Fonds in Israël een bos aanplantte om zijn vader te eren voor diens hulp aan Joden tijdens de oorlog. Jaren later ontdekte hij dat het was geplant om een etnisch gezuiverd Palestijns dorp aan het oog te onttrekken. Hier volgt zijn schokkende relaas.

Bastiaan Jan Ader, de latere vader van de auteur, in Jeruzalem, oktober 1936.

Het verhaal dat ik u vanmiddag ga vertellen begint op 5 juni 1936. Toen stapte de man die mijn vader zou worden op de fiets voor een pelgrimstocht naar Jeruzalem. Dat was in die tijd een nog veel grotere uitdaging dan het vandaag de dag zou zijn, door de toestand van de wegen en de politieke onrust in de wereld. Hij was pas getrouwd, 27 jaar oud en bijna afgestudeerd als predikant.

Bastiaan Jan Ader.

Aan het begin van de Duitse bezetting van Nederland woonden mijn ouders in een pastorie in Noordoost-Groningen. In 1942 kregen ze daar een brief van een Joodse kennis uit Amsterdam: of ze bij hen mocht komen schuilen. Het antwoord was ‘Ja, kom maar gauw en breng ook nog iemand anders mee om de verveling op lange dagen te verdrijven’.

Het was het begin van hun steeds uitdijende verzetsactiviteiten. Volgens het Israëlische Holocaust-museum Yad Vashem in Jeruzalem, dat onderzoek deed, brachten ze twee- tot driehonderd Joodse landgenoten in veiligheid. Mijn vader overleefde zijn verzet niet.

‘De woestijn doen bloeien’

Mijn ouders werden voor hun verzetswerk geëerd door Yad Vashem en ook werden er elfhonderd naaldbomen in Israël geplant door het Joods Nationaal Fonds (JNF) om mijn vader te eren: het Ds. Ader-bos.

Die naaldbomen waren onderdeel van het veel wijdere streven van het JNF om woeste grond in Israël te ontginnen om zodoende ‘de woestijn te doen bloeien als een roos’, zoals plechtstatig en bijbels op de certificaten stond die gulle gevers ontvingen, want voor dat nobele doel werd er gecollecteerd. De bomen voor mijn vader werden vooral bijeengesprokkeld onder de dankbare oud-onderduikers.

Sommigen van die oud-onderduikers emigreerden na de oorlog naar Israël, hetgeen al vroeg een band schiep met dat jonge land, en wij deelden thuis volop in de kritiekloze pro-Israëlstemming die er na de oorlog in Nederland heerste.

De in 1962 onthulde gedenksteen in het Ds. Aderbos.

Mijn moeder had in 1962 Israël en sommige van haar oud-onderduikers daar bezocht. Ze had op die reis ook een gedenksteen onthuld in het Ds. Ader-bos. Dat bos ligt bij de kibboets Netiv Halamed He, zo’n dertig kilometer ten zuidwesten van Jeruzalem.

In 1966 was het mijn beurt om dit wonder dat Israël heet te gaan aanschouwen. Ik maakte de reis alleen niet op de gebruikelijke wijze per vliegtuig, maar liftend, in mijn vaders bandensporen. Die door mijn vaders fietstocht geïnspireerde keuze was cruciaal, want zo kom je, net als hij, ook door Syrië, Libanon en Jordanië. Jordanië omvatte toen ook nog de Westelijke Jordaanoever.

In die landen ontdekte ik de achterkant van de zionistische medaille: dat het land, dat nu Israël was, helemaal niet leeg was geweest, maar dat er bijna een miljoen Palestijnen hadden gewoond, die nu – achttien jaar na de stichting van de staat Israël – niet naar hun landerijen en huizen mochten terugkeren, maar gedoemd waren tot een uitzichtloos bestaan als vluchteling, grotendeels in troosteloze kampen.

Ik ontdekte dat het land dat nu Israël was helemaal niet leeg was geweest, maar dat er bijna een miljoen Palestijnen hadden gewoond.

Ook ik bezocht toen, in 1966, dat Ds. Ader-bos. Mij viel niets op. Wat ik zag was dichte beplanting van lage boompjes, een paar jaar oud, in een heuvelachtig terrein.

Na die liftreis en de ontdekkingen daar, ben ik over het conflict gaan lezen. Zo ontdekte ik aan de hand van Israëlische auteurs dat de claim dat de Palestijnen tot vluchten waren aangezet door hun leiders grotendeels onwaar was en dat het probleem vooral was ontstaan door verdrijving. Volkenrechtelijk hadden ze hoe dan ook het recht terug te keren, of ze nou verdreven of gevlucht waren; een recht dat ze systematisch onthouden werd.

Onthutsende waarheid

Ik besloot in 2004 zelf weer eens te gaan kijken. En hoewel ik dacht redelijk voorbereid te zijn op wat ik te zien zou krijgen, schrok ik me toch een ongeluk: overal, maar dan ook werkelijk overal staken bouwkranen af tegen de blauwe lucht: nederzettingen in aanbouw en op de meeste heuveltoppen stonden de porta cabins van de zogenaamde illegale nederzettingen. Wat ik zag was duidelijk: Israël was, achter het rookgordijn van een zich eindeloos voortslepend vredesproces, dat zou moeten uitmonden in een tweestatenoplossing, bezig in hoog tempo die tweestatenoplossing onmogelijk te maken.

Ik ging in 2005 opnieuw en bezocht toen voor de tweede keer het Ds. Ader-bos. Wat mij eerder niet was opgevallen, zag ik nu wel: her en der stonden er nog een paar eeuwenoude olijfbomen. Dat maakte dat ik wat beter ging kijken en ik zag toen ook onder de nu veel grotere dennenbomen de sporen van oude, verwaarloosde terrassen in het heuvelachtige terrein.

Dit bos op mijn vaders naam was niet in de woestijn geplant, maar op de verwoeste boomgaarden van eerdere bewoners.

En toen begon de onthutsende waarheid tot mij door te dringen: dit bos op mijn vaders naam was niet in de woestijn geplant, niet op onontgonnen land, maar op de verwoeste boomgaarden van eerdere bewoners.

Ik ben toen bij het JNF in Jeruzalem navraag gaan doen wat daar voorheen geweest was. Ik werd met kluiten het riet ingestuurd en wacht tot op de dag van vandaag op antwoord, ook na vele keren rappeleren.

Voormalige Palestijnse inwoner van Bayt Nattif, die in oktober 1948 op achtjarige leeftijd op de vlucht werd gedreven. De foto werd in 2010 gemaakt in het Aida-kamp bij Bethlehem.

Ik ben nogal traag van begrip en het duurde dan ook even voor ik doorhad dat ik van het JNF nooit een antwoord op mijn vraag zou krijgen en ook waarom niet: het JNF ging mij niet vertellen wat nou juist toegedekt moest blijven. De bebossingsprojecten van het JNF, achter het rookgordijn van het ‘de woestijn laten bloeien als een roos’, waren juist bedoeld om een eerdere Palestijnse aanwezigheid onzichtbaar te maken, uit te wissen, toe te dekken, om etnische zuiveringen aan het zicht te onttrekken. En voor die praktijken was de naam van mijn vader misbruikt en waren de gevers misleid.

Ik heb me toen tot Zochrot gewend, een Israëlische ngo die zich tot doel heeft gesteld iets te doen aan het collectieve geheugenverlies van Israël door de geschiedenis van het land van vóór 1948 weer boven water te halen. Van Zochrot leerde ik dat op die plek het welvarende dorp Bayt Nattif had gelegen, met twaalfhonderd inwoners die allen in oktober 1948 op de vlucht waren gedreven. Etnische zuivering van het zuiverste water.

Ik sprak in 2010 en 2014 overlevenden van die etnische zuivering. Zij wonen sinds 1949 als bezitloze paupers in het Aida-vluchtelingenkamp bij Bethlehem.

Elfhonderd olijfbomen

Wat mij als een graat in de keel bleef steken was het misbruiken van de naam van mijn vader om etnische zuivering, niet minder dan een misdaad tegen de menselijkheid, toe te dekken. Wat te doen?

Twee dingen. Om te beginnen besloot ik, in 2016, om het JNF ter plekke aan te klagen voor deze cynische misleiding en medeplichtigheid aan etnische zuivering.

Niet alleen het JNF, niet alleen Israël, ook mijn eigen Nederland betrok ik bij de aanklacht. Bij de onthulling van de steen voor mijn vader was ook de Nederlandse Tijdelijk Zaakgelastigde aanwezig. Natuurlijk wist onze ambassade wat door deze schijnvertoning werd toegedekt, zo dom zijn diplomaten nou ook weer niet. Natuurlijk werd dat aan Den Haag gerapporteerd. En even vanzelfsprekend werd die onwelkome informatie door Den Haag genegeerd: Nederland verkoos weg te kijken. Toen en feitelijk nog steeds.

Erik Ader bij de nieuwe gedenksteen voor zijn vader in Far’ata.

Twee dingen, zei ik. Naast mijn aanklacht wilde ik ook zelf een positief gebaar maken, door eenzelfde aantal olijfbomen op naam van mijn vader te planten in Palestina, elfhonderd stuks. Want de ontrechting van Palestijnen gaat nog steeds door. Niet meer in één klap, zoals in 1948, maar sluipend. Mensen worden hun middelen van bestaan ontnomen doordat hun velden in brand worden gestoken, hun bronnen worden vergiftigd, hun machines worden beschadigd, hun toegang tot hun land wordt ontzegd en hun land voor een schertsbedrag wordt onteigend. Ze krijgen zo de keus tussen vertrekken of in loondienst voor de bezetter gaan werken. Een archetypisch koloniaal project.

Ik zag eerder de verbrande olijfboomgaarden van een Palestijns dorp, Far’ata, verwoest door kolonisten uit een naburige nederzetting, en besloot daar mijn olijfbomen te planten, bij wijze van materiële en vooral ook morele steun aan mensen die wel de indruk moeten hebben dat de rest van de wereld ze is vergeten.

Geplande etnische zuivering

Ik ben me verder gaan verdiepen in het JNF.

Het JNF is van meet af aan, dat wil zeggen vanaf zijn stichting door het Wereld Zionistisch Congres in 1901, betrokken geweest bij de ontrechting en verdrijving van de Palestijnen. In de beginperiode van de kolonisatie kocht het JNF met de gecollecteerde gelden grond in Palestina van grootgrondbezitters en verjoeg daarna de pachters van dat land; alsof pachters rechteloos zijn. Het gaf zo handen en voeten aan de ideeën van de voorlieden van het zionisme: Theodoor Herzl, David Ben Goerion en Josef Weitz.

Herzl schreef daarover in zijn dagboek in 1895: ‘We zullen de bezitloze bevolking over de grens kwijt moeten raken door werk aan ze te verschaffen in de doorgangslanden terwijl we ze elke vorm van werkgelegenheid in ons eigen land onthouden. […] Zowel het onteigenen van het Arabische land als het verwijderen van de arme onderklasse moet discreet en behoedzaam gebeuren.’

Ben Goerion bepleitte eveneens behoedzaamheid op het Zionistisch Congres in 1937, maar het tempo van het vertrek van de Palestijnen moest wat hem betreft nu wel een paar tandjes omhoog.

Josef Weitz, hoofd van de afdeling nederzettingen van het JNF in die dagen, beschreef in zijn dagboek in 1940 de noodzaak van het vertrek van de Palestijnen uit Palestina: er was domweg geen plaats voor Joden en Palestijnen; om voldoende land voor Joodse kolonisatie vrij te maken moesten de Palestijnen verdreven worden. ‘De enige oplossing is de Arabieren van hier naar naburige landen over te brengen’, was zijn conclusie.

Al voor de onafhankelijkheidsoorlog speelde het JNF ook een belangrijke rol bij het voorbereiden van de etnische zuivering van Palestina: het omarmde het idee om van elk Palestijns dorp een gedetailleerde beschrijving te maken – de aanvoerwegen, de kaart van het dorp en omgeving, de middelen van bestaan, het aantal inwoners, hoe het dorp het beste kon worden bestormd, wie er in het dorp mee had gedaan aan de Arabische opstand, en wat er verder nog maar van belang werd geacht – en werd ook de uitvoerder van dit plan. Deze systematisch vergaarde informatie was een belangrijk hulpmiddel in de zionistische strijd in de onafhankelijkheidsoorlog en bij de verdrijving van de Palestijnse bevolking.

In januari 1948 komen we Weitz, deze voorman van het JNF, weer tegen, nu als lid van het zogenaamde Transfer Comité, een geheim gezelschap met de zegen van Ben Goerion. Het verwijderen van de bevolking door landaankopen was veel te traag gegaan: slechts zeven procent van het land van het Mandaatgebied Palestina was aan de vooravond van de Israëlische onafhankelijkheid in Joodse handen. Tussen haakjes: de vaak gehoorde claim dat de Joden het land in Israël eerlijk gekocht hadden, is dus ook gewoon niet waar.

De Palestijnen moesten gewapenderhand verdreven worden om een staat met een ruime Joodse meerderheid te realiseren.

Dus moesten de Palestijnen gewapenderhand verdreven worden en moest hen het recht op terugkeer ontzegd worden om een staat met een ruime Joodse meerderheid te realiseren. Vanaf dat moment ging de Haganah, de voorloper van het Israëlische leger (IDF), voluit met het uitvoeren van ongeprovoceerde aanvallen op Palestijnse dorpen en steden, met het oogmerk hele gebieden van de Palestijnse bevolking te ontdoen. Het documenteren van de Palestijnse dorpen door het JNF kwam daarbij goed van pas.

Wie meent dat het zionisme geen verdrijving van de Palestijnen in de zin had, maar dat het een gevolg was van de onafhankelijkheidsoorlog, miskent het ware karakter ervan. De helft van de Palestijnse verdrevenen was al voor het uitroepen van de Israëlische onafhankelijkheid op 15 mei 1948 verjaagd.

‘Aanwezige Afwezige’

Na de onafhankelijkheidsoorlog moest de Palestijnen belet worden terug te keren naar hun dorpen en landerijen. Ze werden aan de wapenstilstandslijn tegengehouden, hun dorpen, ruim vijfhonderd in getal, werden bijna allemaal plat geschoven, hun boomgaarden werden door het JNF vervangen door naaldhout, hun landerijen werden ingenomen door nieuwe Israëlische nederzettingen.

Het land van de Palestijnen, hun plantages, hun huizen, hun winkels, hun bedrijven, al hun bezittingen, tot en met hun bankrekeningen, dat alles viel toe aan de nieuwgevormde Staat. Die droeg dat bezit over aan de Custodian of Absentee Property, beheerder van het bezit van afwezige Palestijnen. Die afwezigheid werd ruim gedefinieerd: ook wie elders in Israël onderdak had gevonden, maar niet kon of mocht terugkeren, viel onder de definitie van ‘afwezig’, net als degene die wel aanwezig was in zijn huis of dorp, maar tijdens de oorlog enige tijd afwezig was geweest. Zij werden in Orwelliaanse newspeak aangeduid als ‘Present Absentees’.

‘Aanwezige Afwezige’ of ‘Afwezige Afwezige’: het maakte niets uit; de Custodian of Absentee Property, die Beheerder of Sachverwalter, gaf nooit iets van het beheerde terug. De constructie was slechts bedoeld om de buitenwereld te doen geloven dat het hier om een tijdelijke regeling ging.

Een deel van het land van de Custodian werd voor een appel en een ei doorverkocht aan het JNF, dat bouwland verpachtte aan nederzettingen en een ander deel beboste. Zo kreeg het JNF 13 procent van het landoppervlak in Israël in bezit, inmiddels uitgegroeid tot 17 procent. Det land bezit het JNF statutair namens het wereldwijde jodendom. Het mag nooit aan niet-joden worden verkocht of overgedragen. Teruggeven aan de rechtmatige eigenaar, de Palestijnen, is zo dus ook uitgesloten.

Het JNF heeft ondertussen nog grotere invloed gekregen op de toedeling van land in Israël. In 1960 gaf de Israëlische overheid het beheer van alle staatsland, alles samen 83 procent van het grondgebied, in beheer bij de Israel Land Authority (ILA). De overheid heeft twaalf vertegenwoordigers in het 22-koppige bestuur, het JNF de resterende tien.

Zowel de ILA als het JNF zijn quango’s. Benoemingen in het bestuur zijn politiek.

Het bedoeïenendorp Al-Araqib in de Negev werd talloze malen verwoest om de bewoners te dwingen hun bestaan op te geven en zich in troosteloze townships te vestigen. Foto uit 2010.

Het JNF was en is niet alleen actief bij de ontrechting van de Palestijnen in het huidige Israël, maar zet dat voort via een dochterorganisatie, Himanuta genaamd, in onder meer Oost-Jeruzalem, Hebron en in de nederzettingen op de Westelijke Jordaanoever.

In Israël zelf speelt het JNF een prominente rol bij de ontrechting van de bedoeïenen in de Negev, door de aanplant van bossen op hun traditionele graasgronden en betrokkenheid bij de stichting van Joodse nederzettingen. Ik zag hoe de overheid dorpen van bedoeïenen in de Negev verwoest om hen ertoe te bewegen naar door de overheid gestichte townships te verkassen; dit naast een project van het JNF voor de aanplant van een miljoen bomen op hun graasgronden.

JNF Nederland

JNF Nederland claimt een eigenstandige organisatie te zijn, met eigen fondsen en een eigen beleid. Een rookgordijn: als je de statuten erop naslaat, blijkt het een ordinaire fondsenwervingsorganisatie te zijn, ondergeschikt aan het JNF in Israël.

Ja, het mag eigen projecten selecteren, maar of de fondsen daar ook terecht komen is de vraag: JNF Nederland voert ze niet zelf uit, dat doet JNF Israël. Er bestaat in Israël geen adequate controle op veel van de geldstromen: dat geldt ook voor de fondsen van het JNF. De Israëlische Rekenkamer controleert de boeken van het JNF niet; het heeft daartoe niet de bevoegdheid.

Conclusie

In de Negev worden bossen aangeplant op de graasgronden van de bedoeïenen om hen het gebied te doen verlaten.
  • Het JNF was betrokken bij de voorbereiding van de etnische zuivering van Palestina.
  • Het werd na de stichting van de Staat heler van een deel van het gestolen land. Ook heling is een delict.
  • Het was instrumenteel in het groenwassen van de etnische zuivering.
  • Het deinsde er niet voor terug bij dat groenwassen onder valse voorwendselen geld uit de zakken van donateurs te kloppen.
  • Het is betrokken bij de ontrechting van de Palestijnen in de bezette gebieden en bij de ontrechting van de bedoeïenen in de Negev.
  • Het JNF is statutair een discriminerende organisatie; het mag alleen aan Joden land toedelen.
  • Ook al is het een organisatie die discriminatie als wezenskenmerk kent: het heeft in veel landen toch de status van ANBI. De belastingbetalers in deze landen subsidiëren aldus de wederrechtelijke activiteiten van het JNF. Ook in Nederland.

 

Eind 2020 verscheen van de hand van de auteur het boek Oorlogen & Ocenanen – Een familiegeschiedenis.

Het Henri Veldhuis Symposium is georganiseerd door The Rights Forum en Kairos Sabeel en mede mogelijk gemaakt door een bijdrage van de Haëlla Stichting.

© 2007 - 2024 The Rights Forum