Met onder andere: Nederland sluit deal voor 24 miljoen dollar met Israëlisch wapenbedrijf Elbit Systems, verbouwen van broccoli helpt Gazaanse vrouwen uit de armoede, en Israël sluit ‘uit bezorgdheid’ voor coronaverspreiding Ibrahimi-moskee in Hebron, maar geeft de Palestijnen geen vaccins.
Het Nederlandse ministerie van Defensie heeft met Elbit Systems, het grootste particuliere wapenbedrijf van Israël, een deal gesloten voor de levering van computers voor voertuigen. Dat maakte de Israëlische wapenfabrikant op 7 januari bekend. Elbit gaat over een periode van dertig maanden voor 24 miljoen dollar aan computersystemen voor voertuigen leveren aan het Nederlandse leger. Het nieuwe contract komt bovenop een in december gesloten deal tussen het Nederlandse ministerie van Defensie en Elbit. Toen werd afgesproken dat Elbit voor 65 miljoen dollar aan digitale systemen voor soldaten en voertuigen zal gaan leveren.
Elbit is direct betrokken bij de illegale bezetting en kolonisering van Palestijns gebied. Israël maakt op grote schaal gebruik van door Elbit geleverde bewapening en andere apparatuur bij het handhaven en uitbouwen van de illegale bezetting en kolonisering van de Palestijnse gebieden en de onderdrukking van de Palestijnse bevolking. Zo levert Elbit een groot deel van de drones die het Israëlische leger inzet voor militaire acties op de Westelijke Jordaanoever en in Gaza, die grote aantallen burgers het leven hebben gekost. Op de Westoever levert Elbit verder elektronische apparatuur voor de Afscheidingsmuur, de talloze checkpoints en de illegale Israëlische kolonies.
Mensenrechtenorganisaties hameren er dan ook op dat samenwerking met Elbit zowel immoreel als in strijd met het internationaal recht is. Desondanks blijft de Nederlandse overheid samenwerken met het Israëlische bedrijf, en negeert daarmee zijn verantwoordelijkheden wat betreft het beschermen van de mensenrechten. Elbit geeft aan Nederland als een belangrijke afzetmarkt te zien en is om die reden uitermate tevreden met de gesloten deal.
Vier Palestijnse mensenrechtenorganisaties hebben hun zorgen geuit over het feit dat er veel tijd is verstreken sinds de aanklager van het Internationaal Strafhof in december 2019 vaststelde dat aan alle wettelijke criteria was voldaan om een officieel onderzoek te starten naar oorlogsmisdaden in de bezette Palestijnse gebieden. Al-Haq, Al Mezan Center for Human Rights, Palestinian Centre for Human Rights en Al Dameer verzoeken het Strafhof op 7 januari in een gezamenlijke verklaring om niet langer te wachten en direct een formeel onderzoek te openen. De organisaties wijzen er in hun verklaring op dat terwijl de opening van een onderzoek uitblijft, de misdaden en straffeloosheid die de bezetting van Palestijns gebied karakteriseren ongemoeid door kunnen gaan. De urgentie van het openen van een formeel onderzoek wordt volgens de Palestijnse organisaties verder vergroot door de intensivering van de steun van de Verenigde Staten aan de illegale Israëlische kolonies en de de facto annexatie van bezet Palestijns gebied.
Twee Gazaanse vrouwen zijn begonnen met het verbouwen en verkopen van broccoli in een poging om de toenemende armoede in het belegerde kustgebied te boven te komen. Fatimeh Barakeh, 24 jaar oud en moeder van twee kinderen, en Bisan Qadieh, 32 jaar oud en moeder van vijf kinderen, komen uit Khan Younis en hebben beide een universitaire studie afgerond. Nadat zij een aantal boeren in hun gebied hadden geraadpleegd, kozen zij ervoor broccoli te planten. Broccoli komt niet veel voor in Gaza en ligt dus goed in de markt. Barakeh en Qadieh kochten zaailingen van een kwekerij in Gaza-stad en begonnen vervolgens aan de zware taak om een dunum land (1000 vierkante meter) te beplanten met de groente. Nu hun oogst is geslaagd hopen ze het resterende land dat zij tot hun beschikking hebben ook met broccoli te beplanten, om zo hun inkomen en de kwaliteit van leven van hun gezin te verbeteren.
Israëlische autoriteiten hebben op 7 januari de Al-Ibrahimimoskee in Hebron voor een periode van tien dagen gesloten. De reden voor de sluiting zou zijn het tegengaan van de verspreiding van het coronavirus in de Palestijnse gebieden. Volgens de directeur van de moskee is de gedwongen sluiting niet ingegeven door de gezondheidssituatie, maar proberen de Israëlische bezettingstroepen Palestijnse moslims de toegang tot de moskee te ontzeggen. De directeur benadrukt dat gelovigen en bezoekers zich aan de coronamaatregelen hielden, en dat er bovendien nooit meer dan 20 gelovigen de moskee werden binnengelaten. Ook het Palestijnse ministerie van Religieuze Zaken uitte kritiek op het besluit, dat volgens het ministerie ‘een inbreuk vormt op de autoriteit van de Palestijnse regering om toezicht te houden op religieuze plaatsen in Palestina’.
Dat de moskee moet sluiten om de Palestijnse bevolking te beschermen tegen het coronavirus lijkt bovendien onwaarschijnlijk aangezien de bezette gebieden nauwelijks steun krijgen bij het verkrijgen van vaccins. Terwijl Israël alom wordt geprezen om de manier waarop het in recordtempo de eigen bevolking inent tegen het coronavirus, worden de door Israël bezette Palestijnse gebieden aan hun lot overgelaten. De Israëlische burgers die in de illegale kolonies op de Westelijke Jordaanoever wonen hebben echter wel toegang tot coronavaccins.
Het Israëlische beleid heeft tot kritiek geleid van onder andere de Palestijnse Autoriteit en Amnesty International. Volgens Saleh Higazi, adjunct-regiodirecteur voor het Midden-Oosten en Noord-Afrika bij Amnesty International, ‘benadrukt het Israëlische COVID-19-vaccinatieprogramma de geïnstitutionaliseerde discriminatie’ tegen de Palestijnen. Mustafa Barghouti, een Palestijnse parlementariër en arts, noemt het Israëlische beleid een vorm van ‘medische apartheid’. Israël is als bezettende macht, die de controle uitoefent over de grenzen, het luchtruim, de watervoorzieningen, en de bewegingsvrijheid van Palestijnen, verantwoordelijk voor het welzijn van de bezette bevolking. Amnesty International heeft Israël dan ook opgeroepen om te ‘stoppen met het negeren van haar internationale verplichtingen als bezettingsmacht en onmiddellijk te handelen om ervoor te zorgen dat COVID-19-vaccins gelijkmatig en eerlijk worden verstrekt aan Palestijnen die onder de Israëlische bezetting leven op de Westelijke Jordaanoever en in de Gazastrook.’
De Palestijnse vredesactivist Issa Amro is op 6 januari door een Israëlische militaire rechtbank schuldig bevonden aan zes aanklachten die tegen hem waren ingediend: drie keer voor protesteren zonder vergunning, twee keer voor het ‘hinderen’ van een Israëlische soldaat en één keer voor het aanvallen van een Israëlische kolonist in Hebron. De militaire rechtbank van Ofer waar Amro werd veroordeeld heeft een veroordelingspercentage van 99 procent tegen Palestijnen. De zes veroordelingen op woensdag zouden kunnen resulteren in een aanzienlijke gevangenisstraf voor Amro. Zijn juridische team is van plan in beroep te gaan na de eerste hoorzitting over Amro’s strafmaat op 8 februari. De hoorzitting op 6 januari werd onder andere bijgewoond door vertegenwoordigers van de consulaten van het Verenigd Koninkrijk, de EU en Canada.
Amro is medeoprichter van de in Hebron gevestigde Youth Against Settlements (YAS) en is een internationaal erkende mensenrechtenverdediger. Hij staat sinds 2016 terecht, toen Israëlische aanklagers 18 aanklachten tegen hem indienden met betrekking tot zijn activisme. Amnesty International heeft de zaak tegen Amro omschreven als ‘politiek gemotiveerd’ en de beschuldigingen tegen hem als ‘ongegrond’. De mensenrechtenorganisatie uitte bovendien bezorgdheid over het feit dat de veroordeling van Amro de weg zou kunnen effenen voor verdere onderdrukking van Palestijnse activisten en mensenrechtenverdedigers.
Een groep vooraanstaande Britse advocaten en voormalige rechters heeft in een open brief kritiek geuit op de Britse minister van Onderwijs, Gavin Williamson. Williamson stuurde in oktober vorig jaar een brief naar rectoren van Britse universiteiten, waarin hij er bij hen op aandrong de IHRA-definitie van antisemitisme aan te nemen. Volgens de groep juristen ondermijnde Williamson ‘het wettelijk verankerde recht op vrije meningsuiting […] door de bevordering van een intern onsamenhangende “niet-juridisch bindende werkdefinitie” van antisemitisme.’ In de brief wordt gewezen op de kritiek die wetenschappers die zich bezighouden met antisemitisme hebben geuit op de tekortkomingen van de IHRA-definitie. Ook wijzen de juristen op de manier waarop de definitie wordt gebruikt om kritiek op de staat Israël te onderdrukken of vermijden. ‘De impact op het publieke debat, zowel binnen als buiten de universiteiten, is nu al aanzienlijk,’ sluiten de juristen de brief af.