Opnieuw staat Israëls ondemocratische wetgeving in de spotlights. Twee Nieuw-Zeelandse vrouwen zijn door een Israëlische rechtbank veroordeeld voor hun oproep tot een boycot van Israël. De vrouwen reageren gepast: met een actie voor Gaza.
Eind december 2017 annuleerde de Nieuw-Zeelandse zangeres Lorde een optreden in Israël, na daartoe te zijn opgeroepen door onder meer twee van haar landgenoten. Justine Sachs, van joods-Israëlische komaf, en Nadia Abu Shanab, van Palestijnse komaf, schreven Lorde een eloquente open brief, waarin ze hun oproep motiveerden.
In Israël leidde Lorde’s annulering tot grote woede, waarbij vooral de joodse Justine Sachs het moest ontgelden. Daarnaast werd een proces tegen de twee Nieuw-Zeelandse vrouwen aangespannen door de in lawfare (‘juridische oorlogvoering’) gespecialiseerde Israëlische organisatie Shurat HaDin.
Shurat HaDin spande de zaak aan namens drie Israëlische tienermeisjes, die kaartjes hadden gekocht voor Lorde’s concert, dat gepland was voor 5 juni 2018. Zij kregen weliswaar hun geld terug, maar zouden door de annulering zijn geschaad in hun ‘artistieke welzijn’. Bovendien zouden Sachs en Abu Shahab met hun brief ‘schade hebben berokkend aan de goede naam’ van de drie meisjes ‘als Israëli’s en joden’. Hiervoor claimde Shurat HaDin een schadevergoeding van 11.300 euro.
Een rechtbank in Jeruzalem heeft hen nu in het gelijk gesteld, en de twee Nieuw-Zeelandse vrouwen veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van 10.700 euro plus de proceskosten. Shurat HaDin-topvrouw Nitsana Darshan-Leitner sprak van een precedent. Zij waarschuwde dat, met dit vonnis in de hand, iedereen die oproept tot een boycot kan worden gedwongen tot compensatie van de schade.
De rechtbank heeft nu gedemonsteerd hoe ver het begrip ‘schade’ kan worden opgerekt om een claim mogelijk te maken. Dat is het werkelijke precedent in deze zaak. Dit nog los van de vraag waarom een rechtbank zich überhaupt bemoeit met oproepen tot een boycot, die in een democratische rechtsstaat volstrekt legitiem zijn. Juist daarom zijn dergelijke oproepen – en de daaruit voortkomende boycots – aan de orde van de dag, niet in het minst in Israël zelf.
Daar komt bij dat de ‘daders’ niet onder de jurisdictie van de Israëlische rechtbank vallen. Om de Israëlische uitspraak af te dwingen zal Shurat HaDin de zaak voorleggen aan een Nieuw-Zeelandse rechtbank. Dat lijkt een hopeloze missie in een land dat grote waarde hecht aan elementaire democratische vrijheden. De kans dat de zaak uitdraait op een schrobbering van de Israëlische wetgeving is levensgroot.
De twee door de Israëlische rechtbank ‘veroordeelde’ Nieuw-Zeelandse vrouwen trekken zich intussen niets van de Israëlische uitspraak aan, maar hebben de publiciteit rond hun zaak aangegrepen om een fondsenwerving te starten ten bate van de Gaza Mental Health Foundation.
Op 12 oktober lanceerden Sachs en Abu Shanab hun campagne om online een bedrag ter hoogte van de door Israël verlangde schadevergoeding bijeen te brengen: twaalfduizend dollar. Die grens werd na ruim een dag al gepasseerd. Intussen staat de teller op bijna veertigduizend dollar.
De Israëlische rechtszaak was de eerste waarin een beroep werd gedaan op de uit 2011 stammende ‘Boycott Law’. Die wet stelt onder meer dat personen of organisaties die oproepen tot een boycot van Israël – zelfs al betreft die oproep alleen de illegale Israëlische kolonies in bezet Palestina – met schadeclaims voor een Israëlisch gerecht kunnen worden gedaagd.
De wet, die in 2015 in een geruchtmakende zaak door het Hooggerechtshof van haar meest extreme artikel werd ontdaan, stuit op brede kritiek als zijnde in strijd met de vrijheid van meningsuiting en algemene opvattingen over democratie. Gerenommeerde rechtsdeskundigen noemden de wet ongrondwettelijk.
Desondanks heeft Israël sindsdien meer wetten met dezelfde ondemocratische kenmerken aangenomen. Dieptepunt is de afgelopen zomer aangenomen racistische wet op de natiestaat (Nation State Law), waarin de ongelijkheid tussen joden en niet-joden in een ‘basiswet’ werd verankerd.