Een Israëlisch ministerieel comité heeft deze week de formulering van de nieuwe Nationality Law unaniem goedgekeurd.
Een Israëlisch ministerieel comité heeft deze week de formulering van de nieuwe Nationality Law unaniem goedgekeurd. De wet definieert de staat Israël officieel als ‘het joodse vaderland’. Een van de controversiële gevolgen van de wet is dat alleen Hebreeuws als officiële taal van Israël wordt beschouwd, in tegenstelling tot de huidige situatie waarin Arabisch ook als officiële taal is erkend.
Voorstanders van de wet zijn al jaren bezig om deze aangenomen te krijgen. Zes jaar geleden heeft Avi Dichter, voormalige minister van Binnenlandse Zaken en Veiligheid, de wet voor het eerst voorgesteld. Dichter vindt de wet essentieel ‘in deze periode waarin binnenlandse en buitenlandse elementen proberen te ontkennen dat Israël het joodse vaderland is’.
Op 7 mei jl. besloot minister Yariv Levin, ‘een einde te maken aan het getreuzel’ en Dichters voorgestelde Nationality Law goed te keuren. De wet moet nog meerdere stadia door voordat het Israëlische parlement – de Knesset – hem daadwerkelijk aanneemt. Maar als het aan Levin ligt zal dat spoedig gebeuren, en gezien de prevalerende rechtse signatuur van Israël hoeft daar niet aan te worden getwijfeld.
Israël kent geen grondwet, maar een aantal ‘basiswetten’. De Nationality Law zou als basiswet kunnen fungeren, waarin officieel wordt verankerd dat Israël het ‘vaderland van de joden’ is. Volgens de wet hebben alle joden ter wereld het recht om ‘terug te keren naar Israël’. De wet bepaalt ook dat Jeruzalem de officiële hoofdstad van Israël is en dat sancties kunnen worden geheven tegen ‘pogingen om de joodse identiteit van Israël in twijfel te trekken’. Ondanks de grote niet-joodse minderheid in het land – bijna een kwart van de bevolking – wordt de Arabische taal gedegradeerd van officiële taal naar ‘speciale minderheidstaal’.
Tegenstanders vinden de wet discriminerend voor de grote niet-joodse minderheid. Ayman Odeh, vertegenwoordiger van de Arabisch-Israëlische Joint List, ziet het wetsvoorstel als een ‘oorlogsverklaring’, waarin de huidige discriminatie in het land een ‘wettelijke stempel’ krijgt. Ook wordt gewezen op een groter verband, waarin al wetten zijn voorgesteld of aangenomen die bijvoorbeeld ‘overlast door moskeeën’ en het herdenken van de Nakba aan banden legden, en die NGO’s en buitenlandse bezoekers belemmeren in hun werk en contacten met de Palestijnen.
Critici noemen de nieuwe wet vooral controversieel omdat hij principes als gelijkwaardigheid van alle burgers en respect voor minderheden in gevaar brengt. De wet wordt bovendien als overbodig gezien omdat de staat in de Israëlische Onafhankelijkheidsverklaring al als ‘vaderland van de joden’ wordt omschreven. Ook internationaal wordt de wet afgekeurd vanwege zijn discriminerende karakter en omdat hij de rechten van niet-joodse minderheden ontkent en schaadt.
Ik koester een diepgewortelde hoop op vrede in het midden-oosten met gerechtigheid als basis.
Doekle Terpstra
Bestuurder