Jan Tervoort is historicus.
13 maart 2019 Lees meer overDe onevenredig grote aandacht voor het Israëlisch-Palestijns conflict in vergelijking met andere conflicthaarden is een van de gronden waarop de Israël-lobby haar belangrijkste wapen in stelling brengt: de insinuatie van antisemitisme. Die aandacht is echter inhoudelijk en historisch te verklaren.
Toen GroenLinks vier weken geleden op zijn congres een motie aannam waarin het BDS als een legitiem middel van verzet van het Palestijnse volk karakteriseerde, waren de onterechte beschuldigingen van antisemitisme weer eens niet van de lucht. Hoewel GroenLinks nergens in de motie steun uitsprak voor de doelen van BDS, en de motie in essentie gaat over de bescherming van de vrijheid van meningsuiting, trok er een door de Nederlandse Israël-lobby geïnitieerde campagne van beschuldigingen door de rechtse (sociale) media. Naast het als ‘antisemitisch’ criminaliseren van de Palestijnse BDS-beweging zelf, stoelen deze beschuldigingen vaak op een drogreden: waarom Israël wel boycotten en Marokko (Westelijke Sahara), China (Tibet) en Turkije (Noord-Cyprus) niet? Antisemitisme!
Omdat deze veelgebruikte redenering overduidelijk bedrieglijk – of met een hippere term: een whataboutism – is en moet afleiden van de inhoud, neemt eigenlijk nooit iemand de moeite hem inhoudelijk te weerleggen. Terwijl de onevenredig grote aandacht voor Israël en het Israëlisch-Palestijns conflict op historische en rationele gronden prima te verklaren is.
Ten eerste is het belangrijk ons te realiseren dat die onevenredige aandacht voor Israël en het Israëlisch-Palestijns conflict er altijd is geweest. In het geval van Europa en Nederland tot 1967 voornamelijk in positieve zin, en daarna – vooral vanaf de eerste Libanon-oorlog in 1982 – in minder positieve zin. Het is absoluut niet zo dat de grote aandacht voor het conflict ontstond vanaf het moment dat de staat Israël zich ontpopte als bezetter en als onderdrukker van het Palestijnse volk.
De historische oorzaken voor de belangrijke plaats van Israël in de Europese publieke opinie zijn legio. Er zijn talrijke culturele en religieuze banden tussen Israël en het oude continent. Het Bijbelse Israël, en daarmee het huidige, is via het christendom in het collectieve geheugen van Europa gegrift. Met gebieden als de Westelijke Sahara, Noord-Cyprus, laat staan Tibet, heeft men in Europa geen enkele diepgaande historische of cultureel-religieuze band. Noch met de mensen die daar wonen.
Met het joodse volk en het jodendom daarentegen deelt Europa een lange en voornamelijk – maar niet uitsluitend – tragische geschiedenis, uitmondend in de Shoah, de door de nazi’s georganiseerde industriële massamoord op de Europese joden. In Europa en Nederland bestaat sindsdien logischerwijs een enorme morele betrokkenheid bij de staat Israël, die zich zoals gezegd tot 1982 uitte in overweldigende publieke steun.
Daar komt bij dat het zionisme een Europese politiek-ideologische en culturele beweging is. De staat Israël is opgericht en verwezenlijkt door Europese joden, waardoor er op allerlei niveaus historische en – via de joodse diaspora – actuele banden met Europa zijn. Banden die vrijwel ontbreken met gebieden als de Westelijke Sahara, Tibet en Noord-Cyprus.
Hoewel de conflicten in laatstgenoemde gebieden internationaalrechtelijk op het eerste gezicht vergelijkbaar lijken, is het Israëlisch-Palestijns conflict – en dus ook de aandacht voor dit conflict – in samenhang met de hierboven geschetste historische verbondenheid volstrekt uniek. Waar in de periode van Europese dekolonisatie de conflicten in de Westelijke Sahara, Tibet en Noord-Cyprus ontstonden tussen buurlanden en/of inheemse etnische groepen, was het Israëlisch-Palestijns conflict paradoxaal genoeg in essentie een Europees koloniaal conflict. Waarbij de oorspronkelijke bewoners van het gebied dat nu Israël (het Israël binnen de zogenoemde Groene Lijn) heet het onderspit dolven en voor het grootste deel verdreven werden van hun land.
Daar kwam nog bij dat de basis waarop de stichting van de staat Israël in 1948 mogelijk werd, plaats had binnen een unieke naoorlogse internationale context. Israël ontleent zijn soevereiniteit mede aan een resolutie van de net opgerichte VN. Andere staten beslisten in deze nieuwe supranationale organisatie mee over het VN-Verdelingsplan (resolutie 181) waaruit Israël staatsrechtelijk is voortgekomen. Hierdoor is de grote internationale betrokkenheid bij het Israëlisch-Palestijns conflict als het ware ingebakken in Israëls ontstaansgeschiedenis.
De grote morele Europese verbondenheid met de staat Israël stuitte na de Zesdaagse Oorlog in 1967, waarin Israël onder andere de Westoever en Gaza veroverde, op een tegenstrijdig en moeilijk punt. Israël werd een militaire bezetter en ontwikkelde zich tegen de internationale rechtsorde in – dezelfde rechtsorde waaruit het zelf via de VN was voortgekomen – tot een illegale kolonisator van de Westoever en Gaza. Deze militaire bezetting, illegale kolonisering en de daarmee gepaard gaande onderdrukking van en conflicten met het Palestijnse volk gaan ondanks de vele veroordelingen van de gehele internationale gemeenschap binnenkort hun 53e jaar in.
De morele ambiguïteit ten opzichte van Israël zorgt er in een land als Nederland voor dat het Israëlisch-Palestijns conflict ‘een open zenuw’ is. Dat is dan ook een van de extra redenen waarom het veel aandacht krijgt. Het ligt gevoelig.
Daar komt nog bij dat het Israëlisch-Palestijns conflict het langstlopende conflict in de moderne geschiedenis is. In feite begon het ruim voor de stichting van de staat Israël bij de toekenning van het mandaat over Palestina aan de Britten in 1922. Veel eerder dus dan de conflicten in Tibet (1950), Noord-Cyprus (1974) en de Westelijke Sahara (1975).
Bovendien is de intensiteit van het Israëlisch-Palestijns conflict vele malen hoger dan de andere genoemde conflicten. De afgelopen tien jaar heeft Israël drie verwoestende oorlogen gevoerd in Gaza. De illegale kolonisering van de Westoever gaat dag na dag, huis na huis verder. Zo ook de mensenrechtenschendingen. En het Palestijnse verzet tegen de Israëlische overheersing, ook in de vorm van terreuraanslagen. Alleen al bij de Palestijnse demonstraties langs het ‘grenshek’ tussen Israël en Gaza zijn de afgelopen tien maanden ruim 180 demonstranten doodgeschoten en meer dan 6100 betogers met scherpe munitie verwond door Israëlische scherpschutters, onder wie kinderen, ambulancemedewerkers en journalisten. Logisch dat hier zoveel aandacht voor is, en gelukkig dat het in Tibet, de Westelijke Sahara en Noord-Cyprus wat dit betreft een stuk rustiger is.
Dit alles verklaart waarom er veel minder aandacht voor deze conflictgebieden is dan voor het Israëlisch-Palestijns conflict. Dit verklaart ook waarom er een door de Palestijnse samenleving geïnitieerde internationale boycotbeweging (BDS) is opgericht die zich in een veel grotere belangstelling mag verheugen dan bewegingen uit de andere gebieden, voorzover die al bestaan. Is het dan hypocriet of zelfs antisemitisch als GroenLinks een motie aanneemt om de geweldloze Palestijnse BDS-beweging en daarmee ook de vrijheid van meningsuiting in Nederland en Europa te beschermen tegen de structurele aanvallen van Israël en haar lobby? Natuurlijk niet. Het ‘ja maar de Westelijke Sahara dan?’ is een drogreden die de aandacht van de inhoud af moet leiden en tegelijkertijd de onwelriekende geur van zogenaamd antisemitisme achter wil laten. Met de in dit artikel uiteengezette inhoudelijke verklaring is die stank zo verdwenen.
Ik koester een diepgewortelde hoop op vrede in het midden-oosten met gerechtigheid als basis.
Doekle Terpstra
Bestuurder