If I must die
let it bring hope
let it be a tale
— Refaat Alareer, “If I Must Die”
Poëzie in Palestina is sterk verweven met verzet tegen bezetting, verdrijving en onderdrukking. De genocide in Gaza maakt de strijd voor het behoud van de Palestijnse cultuur en identiteit nog urgenter, ziet masterstudent Jesse Bruijsten.

If I must die
let it bring hope
let it be a tale
— Refaat Alareer, “If I Must Die”
Dit gedicht van de Palestijnse dichter Refaat Alareer uit 2011 kreeg wereldwijde bekendheid nadat Alareer op 6 december 2023 in een doelbewuste luchtaanval werd vermoord door het Israëlische leger. Zijn dood, en die van vele andere Palestijnse academici en dichters, laat zien hoezeer Israël een dreiging ziet in Palestijnse intellectuelen en hun gedachtegoed. De Islamitische Universiteit in Gaza-stad, waar Alareer lesgaf, werd op 14 september dit jaar opgeblazen door het Israëlische leger, als onderdeel van wat onderzoekers ‘scholasticide‘ noemen. Generaties dichters werden hier opgeleid.
Ondanks de gevaren zijn Palestijnen blijven schrijven, juíst nu tijdens de genocide. Ze publiceren online en vaak in het Engels, om door de barrières van censuur heen te breken en hun stem te laten gelden als een actieve verzetsdaad. Het universiteitsgebouw mag zijn opgeblazen, maar de stemmen die er hun oorsprong vinden laten zich niet uitwissen.
Palestijnse poëzie is dan ook niet zomaar kunst — het is een direct appel aan de wereld. En dat kent een lange historie.
Sinds de Nakba in 1948 zijn Palestijnse dichters, zoals Mahmoud Darwish en Tawfiq Ziad, wereldwijd bekend geworden met hun verzetsgedichten tegen de voortdurende bezetting van hun land.
De huidige genocide door Israël, en de daarmee gepaarde vernietiging van cultuur en onderwijs in de Gazastrook, maakt hun boodschap nog urgenter. Dichters uit Gaza treden hierbij naar voren als stemmen van verzet en menselijkheid.
Neem bijvoorbeeld dit gedicht van Hind Joudah uit het al-Bureij vluchtelingenkamp in Gaza:
Joudah, een student van Alareer, reflecteert op de oorverdovende mondiale stilte ten aanzien van de huidige genocide tegen Gaza. Ze bekritiseert het gebrek aan Palestijnse autonomie, of beter gezegd, het gebrek aan autonomie dat de internationale gemeenschap Palestina toestaat.
Oh world, it is an evening of madness
What do you think as you watch silently, pretending to understand?
Nodding your head
Hammering your gavel
to decide a humanitarian pause for me
Oh thank you
I will smile with gratitude
I will laugh exposing all my teeth
I will giggle while filling your ears with sobs
Tell me:
Do you even see?
— Hind Joudah, “Thanks for the last missile”
Joudahs gedicht maakt uit van vele pogingen van Palestijnse dichters om een breed internationaal publiek aan te spreken, met name in de westerse wereld. Veel dichters schrijven in het Engels; een bewuste keuze om de Palestijnse stem te laten doordringen tot een wereld die deze stem consequent negeert en marginaliseert.
Deze marginalisering komt duidelijk naar voren in de westerse media, die al jaren eenzijdig berichten over Palestina en Israël. Zo worden Israëlische bronnen veel vaker geciteerd dan Palestijnse, en worden Israëliërs vaker geïnterviewd dan Palestijnen. Wanneer er over Gaza wordt bericht, gaat het vaak enkel om het dodental. Zo ontstaat er in westerse media een dominant narratief: Palestijnen als passieve, stemloze slachtoffers van een steeds gruwelijker wordende genocide; Gaza als een plaats van vernietiging en ontmenselijking, niet een plaats van leven, liefde of verzet.
Palestijnse poëzie biedt een ander perspectief: het beschrijft niet alleen de gruwelijkheden, maar ook de verhalen achter de slachtoffers, het land en het dagelijks leven. Hierdoor biedt deze literatuur een menselijk verhaal, haaks op het dehumaniserende internationale beeld. Zo vertelt Palestijns dichter Mosab Abu Toha in een interview dat hij in zijn poëzie onderwerpen aansnijdt die ‘het nieuws niet weergeeft’.
We sit and drink tea
in the hot night of Ramadan.
Boys play hide-and-seek.
Girls hopscotch around.
Mothers chat and laugh.
A buzzing sound of drones flying
Above my family and friends
Stops the games, the chatting, and the laughter.
— Mosab Abu Toha, “Olympic Hopscotch Leap”
In veel gedichten gaan de thema’s van trauma, verzet en menselijkheid hand in hand. Om de dood wordt niet alleen gerouwd. In het gedicht ‘If I Must Die’ roept Refaat Alareer mensen op hem na zijn dood te herinneren en zijn verhaal te blijven vertellen, als daad van verzet, hoop en een verlangen om het ‘alledaagse’ te waarborgen.
In ‘Half Truths’ van Eman Al-astal wordt ook een toespeling gemaakt op de menselijkheid van Palestijnen ondanks de dehumaniserende genocide waar zij zich in bevinden.
A child dies, western media reports.
A half piece of his favourite candy saved
in the jar will never be eaten.
An old woman is killed in an airstrike,
journalists post. Interrupted stories
will never be completed for grandchildren,
a crying little girl says.
— Eman Al-astal, “Half truths”
In elke strofe beschrijft Al-astal een ander scenario van verdriet en trauma: de dood van een kind en een oude vrouw, de ernstig verbrande moeder, de moord op 274 Palestijnen, rouwende families, een huilend meisje en het bombardement van een huis waar enkel een kind het overleeft. Het doel van dit gedicht is echter niet om Palestijnen te reduceren tot slachtoffers. Integendeel, want dit gedicht bekritiseert juist hoe de media het nalaat om het volledige verhaal te vertellen. Dit zijn de ‘halve waarheden’ waar de titel naar verwijst.
Dit is ook het thema van een avond over Palestijnse literatuur op het Crossing Border festival in Den Haag op woensdag 5 november in samenwerking met het initiatief ‘We are not numbers’. Centraal staan jonge Palestijnse artiesten uit Gaza die via hun verhalen Palestijnen een gezicht geven, waar ze in de beeldvorming worden gereduceerd tot nummers.
Persoonlijke verhalen over onrecht, onderdrukking en geweld raken aan de vraag wat het betekent Palestijn te zijn. De olijfboom is daarbij een veelvuldig gebruikt symbool voor de Palestijnse identiteit. In Basman Aldirawi’s gedicht ‘Why Are We still Here?’, probeert hij een antwoord te vinden op deze vraag. Waarom zijn de Palestijnen hier nog?
I keep asking myself
Why are we still here?
Sometimes I am lost in answering
Until I see my grandfather
Take a nap under his olive tree
Before the colonizer came
And ended his life.
— Basman Aldirawi, “Why Are We Still Here?”
De laatste twee regels van dit gedicht gaan niet alleen over zijn grootvader, maar ook over Palestina als geheel, gesymboliseerd in de olijfboom. Aldirawi laat zien dat trauma en verzet in en in verbonden zijn: als hij opgeeft en vertrekt, verdwijnt niet alleen hij, maar verdwijnt heel Palestina. Verzet tegen etnische zuivering is dus niet een keuze, maar cruciaal voor het voortbestaan van Palestijnen.
Een ogenschijnlijk individueel trauma, wordt door Aldirawi breder getrokken naar een collectief trauma. Zo ook in het gedicht van Alareer, waar zijn verlangen dat ‘my story lives on’, gelezen kan worden als zijn verlangen dat de Palestijnse identiteit verder leeft door het verzet tegen de culturele en fysieke uitwissing van Palestina.
Deze gedichten zijn geen bedelbrieven of stille getuigenissen. Naast dat het zeer persoonlijke artistieke werken zijn over verlies en rouw, zijn ze een middel om het narratief terug in handen van de Palestijnen te brengen. De gedichten zijn aanklachten tegen de internationale media, staten én de stille mondiale meerderheid. Het zijn uitnodigingen tot solidariteit en noodkreten naar de wereld. Ze vragen om gezien te worden, gelezen te worden. En ze verdienen een antwoord.
Het is dan ook niet voor niets dat Refaat Alareer zijn gedicht afsluit met de opdracht: ‘vertel mijn verhaal’. Het is nu aan ons om deze opdracht te vervullen.
Jesse Bruijsten schreef zijn master thesis aan de Universiteit van Leiden over poëzie uit Gaza ten tijden van de genocide.