De hulp aan Palestijnse vluchtelingen in Libanon wordt afgebouwd. Inmiddels staat de toekomst van hulporganisatie UNRWA op het spel – en daarmee het fundament van de Palestijnse vluchtelingenkwestie, ziet onze correspondent.
Het was geen ongewoon tafereel, maar deze keer voelde het zwaarder. Lange rijen strekten zich uit voor het Camille Chamoun-sportstadion in Beiroet, waar Palestijnse vluchtelingen wachtten op ‘de kartonnen doos’ – het laatste wat hen restte van een organisatie die nu met opheffing wordt bedreigd. In hun handen droegen ze papieren met registratienummers, en in hun ogen weerspiegelde zich een onmiskenbare angst voor de toekomst.
Enkele weken geleden was deze stad gevuld met een ander soort menigte. Duizenden rouwenden namen deel aan de begrafenis van Hezbollah-leider Hassan Nasrallah, in een scène die het einde van een tijdperk aankondigde. Maar degenen die hier vandaag staan, rouwen niet om een leider – ze rouwen om iets veel ernstigers: het laatste internationale erkenningsteken van hun status als vluchteling.
De gesprekken over het stopzetten van de UNRWA-financiering zijn niet langer slechts nieuwsberichten die door analisten worden verspreid, maar een harde realiteit die het leven van Palestijnse vluchtelingen in Libanon verzwaart. De situatie is veranderd: de vluchteling vraagt niet langer om zijn rechten bij de VN-hulporganisatie UNRWA, maar moet nu bewijzen dat hij nog steeds recht heeft op zijn registratienummer in haar bestanden – ook al is dat slechts in ruil is voor een voedselpakket dat zijn gezin slechts een paar dagen voedt.
Doaa Othman, een vluchtelinge uit het kamp Mar Elias, draagt haar UNRWA-doos op haar schouder en mompelt cynisch: ‘75 jaar, en het enige wat is veranderd, is de grootte van de doos. Vroeger waren het zakken, nu kan mijn jongste zoon hem dragen.’ Ze lacht wrang en voegt eraan toe: ‘De hulp is niet gratis, het heeft me zes dollar gekost voor een taxi, terwijl de doos niet eens twaalf dollar waard is!’
Het vervangen van hulp in contant geld door voedselpakketten was niet zomaar een administratieve verandering, maar weerspiegelt een diepere crisis. Voorheen gaf UNRWA per kwartaal een financiële bijstand van vijftig dollar aan ongeveer 60 duizend vluchtelingen, maar begin 2025 werd dit stopgezet en vervangen door voedselpakketten. Umm Ali, een vluchtelinge uit het kamp Burj al-Barajneh en moeder van drie kinderen, wier man zijn baan verloor na een bombardement op een tankstation in de zuidelijke buitenwijken van Beiroet, zegt: ‘Dit is niet genoeg voor een week. Waar is het meel? Waar is de babyvoeding?’
De verrassing lag niet alleen in de aard van de hulp, maar ook in de nieuwe voorwaarden om deze te ontvangen. UNRWA vroeg alle Palestijnen in Libanon om zich opnieuw te registreren via een online platform, zelfs degenen die al geregistreerd waren, inclusief Palestijnse vrouwen die met Libanezen getrouwd zijn. Een ongekende stap die veel vragen opriep over de werkelijke bedoelingen.
Volgens de Palestijnse activist Bilal Loubani heeft deze nieuwe registratie de discussie over het aantal Palestijnse vluchtelingen in Libanon nieuw leven ingeblazen. In 2017 schatte de Libanees-Palestijnse Dialoogcommissie hun aantal op 174 duizend, terwijl UNRWA in 2023 sprak over 250 duizend vluchtelingen. Plotseling steeg het geregistreerde aantal naar 493.201.
Deze tegenstrijdige cijfers doen oude zorgen over de kwestie van naturalisatie herleven, vooral omdat het ‘Deal of the Century’-plan van de Amerikaanse president Donald Trump in 2019 opriep tot de permanente vestiging van Palestijnen in de landen waar ze zich bevinden. Is UNRWA bezig met een herdefiniëring van het vluchtelingenbestand om een nieuwe fase voor te bereiden waarin Palestijnen slechts onderhandelbare cijfers worden?
UNRWA werd in 1949 door de VN opgericht om Palestijnse vluchtelingen te helpen en beschermen, maar lijkt vandaag de dag niet in staat om meer te bieden dan een doos met rijst, bulgur, linzen, bonen, kikkererwten, zout, olie, thee, pasta en tomatensaus. Volgens winkeleigenaren in de kampen heeft de inhoud een marktwaarde van niet meer dan twaalf dollar – minder dan wat vluchtelingen vroeger in contanten kregen.
Het probleem is niet alleen de waarde van de hulp, maar ook de manier waarop deze wordt uitgedeeld. Voorheen bracht UNRWA de hulp naar distributiecentra in de kampen, maar deze keer moesten vluchtelingen zelf naar bepaalde distributiepunten komen, wat extra kosten met zich meebracht.
Voor velen voelde dit als een vernedering. Het wachten in lange rijen, het dragen van een doos onder de blikken van voorbijgangers – het leek een tastbare voortzetting van het voortdurende lijden van de Palestijnse diaspora.
Wat er nu gebeurt, is niet zomaar een bezuiniging op diensten, maar een herstructurering van de toekomst van Palestijnen in Libanon. UNRWA kampt met een ongekende financiële crisis en staat onder toenemende politieke druk om te verdwijnen. Het gaat niet meer alleen om verminderde hulp, maar om de toekomst van het agentschap zelf – het laatste juridische bewijsstuk van de Palestijnse vluchtelingenkwestie.
Ahmad Mar’i, een vluchteling uit het kamp Burj al-Barajneh, draagt moeizaam zijn doos en zegt: ‘75 jaar ballingschap, en het eindigt met een kartonnen doos?’ Hij lacht bitter en voegt eraan toe: ‘Vandaag kwamen we naar Camille Chamoun om ons voedsel op te halen, maar misschien keren we hier over een paar maanden terug om het laatste overblijfsel van UNRWA ten grave te dragen.’
Het stopzetten van de steun aan UNRWA is niet alleen het gevolg van een financiële crisis, maar een puur politieke beslissing, geleid door de VS en enkele Europese landen onder het mom van ‘hervormingen’ binnen het agentschap. Maar vluchtelingen begrijpen dat het doel veel verder gaat: het opheffen van UNRWA betekent in feite de uitwissing van hun recht van terugkeer naar de woonplaatsen waaruit zij door Israël verdreven zijn – en het reduceren van hun zaak tot een humanitaire crisis zonder politieke oplossing.
Het Camille Chamoun-stadion was niet alleen een voetbalveld, maar werd door de decennia heen een weerspiegeling van de complexe Libanese en regionale politiek. In 1982 bood het onderdak aan vluchtelingen die ontsnapten aan de slachtingen in Sabra en Shatila. In 2006 werd het een opvangcentrum voor ontheemden tijdens de Israëlische oorlog tegen Libanon. En vandaag is het opnieuw getuige van rijen vluchtelingen op zoek naar hulp.
Slechts enkele weken geleden verzamelden tienduizenden zich hier voor de begrafenis van Hassan Nasrallah, een scène die de politieke transformaties in Libanon weerspiegelde. Maar te midden van dit alles bleven de Palestijnen gevangen in de tijd – zonder leiderschap dat hen beschermt, en zonder een thuis om naar terug te keren.
Een vluchteling in de rij kijkt naar de nog steeds zichtbare posters van de begrafenis en zegt: ‘Gisteren was het de begrafenis van Nasrallah, vandaag zou het de begrafenis van UNRWA kunnen zijn … en misschien de begrafenis van onze droom om terug te keren.’
UNRWA was altijd meer dan een hulporganisatie – het was een politiek symbool van het bestaan en het recht van terugkeer van Palestijnse vluchtelingen. Maar nu de financiering stopt en de activiteiten worden ingeperkt, lijkt het een stervende patiënt die wacht op de officiële doodverklaring.
In Camille Chamoun verlaten vluchtelingen het stadion met hun kartonnen dozen, net zoals men enkele dagen geleden vertrok met de kist van Nasrallah. Maar het verschil is dat Nasrallahs begrafenis een nieuw begin betekende, terwijl de begrafenis van UNRWA het einde van een tijdperk aankondigt – zonder een duidelijk alternatief.
De grote vraag blijft: als UNRWA verdwijnt, wat blijft er dan nog over van de Palestijnse vluchtelingen in Libanon?