In The Irish Times doet de Ierse tv-persoonlijkheid Mike Murphy verslag van een reis door bezet Palestijns gebied. Hij had zich voorbereid op een confrontatie met een naargeestige realiteit van onderdrukking en bezetting. ‘Maar de situatie is slechter dan ik verwachtte.’
Een treffende illustratie van de conclusie die Murphy in zijn artikel trekt is de behandeling van zijn Palestijnse reisleider door drie Israëlische militairen, ergens op de Westelijke Jordaanoever. Na een bezichtiging wandelen Murphy en de 26 andere toeristen van zijn reisgezelschap terug naar hun bus, als de reisleider staande wordt gehouden: de straat waarop hij loopt is verboden voor Palestijnen. De reisleider – een academicus van middelbare leeftijd – wordt afgevoerd en moet een paar straten verderop een taxi nemen, waarmee hij later de bus inhaalt.
Mike Murphy (75) is dankzij een lange carrière als presentator van radio- en televisieshows een Bekende Ier. In zijn artikel vertelt hij dat hij eind jaren zeventig, als ontbolsterend talent, door een latere Zuid-Afrikaanse minister werd benaderd met de vraag zich aan te sluiten bij de strijd tegen de Apartheid. Murphy negeert het verzoek en krijgt daar tien jaar later, als hij tijdens een reis door Zuid-Afrika de ‘openluchtgevangenissen van de Bantustans’ ziet, diepe spijt van.
Tegen deze achtergrond verdiepte hij zich de afgelopen jaren in de situatie van de Palestijnen. Hun strijd voor gelijke rechten kreeg zijn sympathie, en samen met een keur van andere bekende Ieren schreef hij in 2016 een ingezonden stuk waarin hij protesteerde tegen het besluit van de Bank of Ireland om zonder enige toelichting de bankrekeningen van de ‘Ireland Palestine Solidarity Campaign’ (IPSC) op te heffen. De maatregel volgde op ‘een agressieve internationale campagne om organisaties die opkomen voor de rechten van de Palestijnen tot zwijgen te brengen’. Die campagne leidde (en leidt) ook in andere Europese landen tot opheffing van bankrekeningen van solidariteitsgroepen.
Murphy besloot de situatie van de Palestijnen ter plaatse te gaan bekijken en schreef zich samen met zijn zoon in voor een rondreis door bezet Palestina. De reis telde 31 deelnemers, maar na aankomst op de luchthaven van Tel Aviv werden vier van hen direct ‘gedeporteerd’. Murphy beschrijft de verhoren waaraan een aantal reizigers, onder wie hijzelf, werd onderworpen, gepaard gaande met ‘flink wat geschreeuw en gebonk op bureaus’. Zelf mag hij door; anders dan de vier ongelukkigen heeft hij nooit deelgenomen aan een demonstratie tegen de Israëlische bezetting.
In kort bestek beschrijft Murphy zijn indrukken van de reis; van de kwaliteit van de wegen, die een schrijnend contrast vormen met de keurige wegen in Israël, tot de Palestijnse jochies uit een vluchtelingenkamp die stenen gooien in de richting van een militaire post en door bezettingstroepen met traangas worden beschoten. In heldere taal beschrijft hij het wurgende vergunningensysteem en de uitdijende ‘nederzettingen’, waar met name veel Amerikanen een tweede (vakantie)huis aanschaffen, ten koste van de ‘slinkende Palestijnse gebieden, die net als de Zuid-Afrikaanse Bantustans van weleer openluchtgevangenissen zijn, door checkpoints van elkaar gescheiden en omsloten door nederzettingen’.
Murphy is geschokt vanwege het onrecht en de vernedering die hij in alle soorten en maten waarneemt. ‘De situatie is slechter dan ik verwachtte’, concludeert hij, en de Palestijnen rest slechts één manier om zich te verzetten tegen de dagelijkse vernederingen: door te blijven waar ze zijn, en niet toe te geven aan de wens van de Israëli’s, die hen gaarne zien vertrekken.
Ik koester een diepgewortelde hoop op vrede in het midden-oosten met gerechtigheid als basis.
Doekle Terpstra
Bestuurder