Martijn de Rooi is redacteur en schrijver en werkt voor The Rights Forum.
1 March 2019 Lees meer overIn NRC schreef EAJG-voorzitter Jaap Hamburger een afkeurend opiniestuk over het besluit van de PvdA de ‘IHRA-definitie van antisemitisme’ te omarmen. CIDI-directeur Hanna Luden reageerde in een open brief met de vraag wat Hamburger nu ‘eigenlijk wil’. Reden voor Martijn de Rooi Luden aan te spreken op het gesol met joodse belangen.
Beste Hanna Luden,
Het is een kenmerkende binnenkomer in je open brief, de retorische vraag aan Jaap Hamburger ‘of er soms niets tegen antisemitisme gedaan moet worden’. Welbewust twijfel zaaien of mensen wel zuiver op de antisemitisme-graat zijn is een handelsmerk van jouw CIDI en de zogenoemde Israël-lobby in het algemeen. Niet ingaan op Hamburgers woorden, maar suggereren dat antisemitisme hem eigenlijk koud laat.
‘Wat wil je eigenlijk?’, vraag je je hardop af. Daar was Hamburger in NRC toch heel duidelijk over. Als voorzitter van Een Ander Joods Geluid leverde hij scherpe kritiek op de IHRA-definitie van antisemitisme, die het CIDI zo gretig aan de man probeert te brengen en die de PvdA onlangs in een verbijsterende draai van 180 graden heeft omarmd. Belangrijke kritiek, die door veel joden wordt gedeeld en ook door The Rights Forum meermalen voor het voetlicht is gebracht.
De IHRA-definitie politiseert en ondermijnt de bestrijding van antisemitisme, luidt de kern van die kritiek. Een aantal aan de definitie gekoppelde ‘voorbeelden van hedendaags antisemitisme’ biedt de mogelijkheid kritiek op Israëls Palestinapolitiek tot jodenhaat te bestempelen en langs die weg de kop in te drukken. Daarmee wordt niet alleen het begrip antisemitisme uitgehold, maar ook inbreuk gemaakt op de vrijheid van meningsuiting, vergadering en demonstratie. Vrijheden die in de EU worden beschermd door nationale grondwetten en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.
Ik neem aan dat je afgelopen week ons artikel hebt gelezen over hoe in Duitsland mensen en organisaties vanwege hun politieke opvattingen als antisemiet worden ‘kaltgestellt’. Hoe zij met behulp van de definitie worden gediscrimineerd en uitgesloten van subsidies, accommodaties en vergunningen. Dit onder begeleiding van weerzinwekkende lastercampagnes, waarin zij duistere bedoelingen krijgen aangewreven en worden geassocieerd met het naziregime.
Onder hen zijn relatief veel joden en joodse organisaties. Met de definitie in de hand worden Israël-kritische joodse organisaties en publicisten als Gideon Levy en Abraham Weltzer van het publieke podium geschopt. Op die manier is de definitie geen instrument om joden tegen antisemitisme te beschermen, maar om joden met onwelgevallige opvattingen – ‘foute’ joden – als antisemiet het zwijgen te kunnen opleggen.
Het zal je ook niet zijn ontgaan hoe de Israëlische regering en de internationale Israël-lobby met behulp van de definitie een Duitse bank chanteren om de rekening van een joodse organisatie op te heffen. ‘Het is voor het eerst sinds de ondergang van het naziregime dat een Duitse bank onder druk wordt gezet om een rekening van een joodse organisatie te sluiten’, waarschuwen een kleine honderd joodse wetenschappers en intellectuelen in een protestbrief tegen de hetze en de definitie.
Dit is waarom, zoals Jaap Hamburger betoogt, de IHRA-definitie niet deugt. En waarom Kenneth Stern, de joods-Amerikaanse opsteller ervan, spreekt van ‘politiek misbruik’ van zijn definitie. De vraag is niet of mensen als Jaap Hamburger, Kenneth Stern en vele anderen ‘soms vinden dat er niets tegen antisemitisme moet worden gedaan’, maar waarom het CIDI vindt dat een definitie die in de joodse gemeenschap zóveel weerstand ontmoet en daarbinnen en daarbuiten zóveel schade aanricht zo nodig moet worden doorgedramd.
De IHRA-lobby laat zich er graag op voorstaan dat de definitie een instrument van en voor de joodse gemeenschap is en dat die gemeenschap ‘zelf wel bepaalt wat antisemitisme is’. In werkelijkheid is de joodse gemeenschap helemaal niet gekend in de definitie. Mij is niets gevraagd, Jaap Hamburger ook niet, niemand van de ons bekende Nederlanders van joodse afkomst is geraadpleegd. En als we onze mond opendoen krijgen we geen open oor, maar de vraag ‘of er soms niets gedaan moet worden tegen het antisemitisme’.
Moet er voor zoiets zwaarwichtigs als een antisemitisme-definitie binnen de joodse gemeenschap geen breed draagvlak bestaan? Om te beginnen over de vraag of er überhaupt behoefte bestaat aan zo’n definitie? En zo ja, waaraan die dan moet voldoen en of het een ‘speciale’ definitie moet worden of een algemene anti-racisme-definitie (want is het uitzonderen van anti-joods racisme wel verstandig?). Die discussie heeft binnen de joodse gemeenschap nooit plaatsgevonden.
De IHRA-definitie is opgesteld en wordt gepropageerd door de spreekwoordelijke handvol mensen. Zoals ook het zogeheten Amsterdam Joods Akkoord – waar de definitie in was verstopt – het werk was van anderhalve man en een paardenkop; 95 procent van de joden in Amsterdam had nog nooit gehoord van het akkoord dat de Amsterdamse gemeenteraad uit hun naam onder de neus kreeg geschoven. Lobbyorganisaties als het CIDI, die in Nederland en Europa met de IHRA-definitie de deuren langsgaan, hebben evenmin een mandaat van welke joodse gemeenschap dan ook.
Terecht spreekt Hamburger in zijn artikel de PvdA-fractie in de Tweede Kamer aan op haar plotselinge besluit de definitie te onderschrijven. Eind vorig jaar stemde de fractie nog principieel tegen twee moties van de SGP waarin de regering werd gevraagd de definitie te steunen. Nu neemt ze zélf de definitie over.
Over aantasting van elementaire burgerrechten hoeven we ons volgens de PvdA ineens geen zorgen meer te maken. Ondanks de ravage die in Duitsland en andere landen wordt aangericht en die zich ook in Nederland duidelijk aftekent, kan de definitie ‘in geen geval gezien worden als een politiek instrument om de vrijheid van meningsuiting in te perken’, beweert de partij.
De U-bocht is het gevolg van ‘indringende gesprekken met joodse Nederlanders’, schrijft de fractie. Die joodse Nederlanders waren niet de joodse PvdA-leden die betrokken zijn bij Een Ander Joods Geluid en The Rights Forum, en die de fractie schriftelijk uitvoerig hebben geïnformeerd over de kwalijke aspecten van de definitie. Wie dan wel? De partij wil er niets over zeggen.
Alles wijst erop, schrijft Hamburger terecht, dat alleen is gesproken met kopstukken van de organisaties die de IHRA-lobby belichamen, met name jouw CIDI en het Centraal Joods Overleg. En wel nadat vanuit diezelfde lobby zware druk op de partij was uitgeoefend, culminerend in twee artikelen in het Nieuw Israëlietisch Weekblad waarin genoemde kopstukken (onder wie jijzelf), die allen actief zijn binnen de PvdA, werden opgeroepen de partij te verlaten. En passant werd de partij verweten ‘onwrikbaar anti-Israël’ te zijn en zelfs in te stemmen met ‘de verdrijving van 600.000 joden uit Jeruzalem en de Westelijke Jordaanoever’.
Zolang de PvdA geen openheid biedt kan niet anders worden geconcludeerd dan dat de fractie is bezweken onder deze chantage. Hamburger schrijft dat hij geen inhoudelijk antwoord kreeg van partijleider Asscher op zijn schriftelijke, tegen de IHRA-definitie aangevoerde bezwaren, noch enig steekhoudend argument op zijn vraag hoe de definitie een antwoord zou zijn op een toename van antisemitisme. De ‘foute’ joden moeten het doen met de geruststelling dat zij zich geen zorgen hoeven maken over aantasting van hun vrijheid van meningsuiting.
Het gesol met joodse belangen en de exploitatie van het antisemitisme door zelfbenoemde belangenbehartigers en de Israël-lobby moet stoppen. Voor tal van lobbyorganisaties zijn joodse belangen vooral interessant als ze Israëlische belangen dienen. In navolging van Israël husselen ze de begrippen ‘Israëlisch’ en ‘joods’ naar believen door elkaar. Bij het CIDI heet een actie van Amnesty International tegen de activiteiten van Booking.com in de illegale Israëlische ‘nederzettingen’ een actie ‘tegen joden in betwist gebied’.
Ironisch genoeg kan het koppelen van de kolonisering en andere Israëlische rechtenschendingen aan ‘het joodse volk’ op grond van de IHRA-definitie worden beschouwd als een indicatie voor antisemitisme. Met termen als ‘betwist gebied’ maakt het CIDI verder duidelijk niets op te hebben met het internationaal recht. Dat recht vormt voor The Rights Forum en Een Ander Joods Geluid juist de noodzakelijke grondslag voor de internationaal gewenste ‘rechtvaardige, omvattende en duurzame vrede’.
Het CIDI heeft twee petten op die elkaar niet verdragen. Enerzijds werpt het zich op als belangenbehartiger van de joodse gemeenschap. Anderzijds voert het de politieke lobby aan voor de staat Israël, die het internationaal recht ostentatief aan de laars lapt. Dat gaat niet samen.
Je uitnodiging aan Jaap Hamburger om inhoudelijk in discussie te gaan is in je brief een onverwacht lichtpunt. Tot dusver hield het CIDI zich verre van discussie. Een herhaalde uitnodiging van directeur Jan Keulen van The Rights Forum sloeg je af, terwijl er toch alle reden is om over bovengenoemde thematiek te debatteren. Ik juich je initiatief toe en neem aan dat je er geen bezwaar tegen hebt dat ik of een andere vertegenwoordiger van The Rights Forum aan de discussie deelneemt. Ik zou willen voorstellen gezamenlijk een openbaar debat te organiseren, bijvoorbeeld komend voorjaar in een debatcentrum in Amsterdam.
In de tussentijd maak ik me geen illusies. Zodra de mogelijkheid zich voordoet zal ook in Nederland worden geprobeerd ‘foute’ joden monddood te maken. Jouw CIDI en organisaties als het Centraal Joods Overleg en het Nieuw Israëlietiesch Weekblad zijn druk met de voorbereidende stemmingmakerij. Organisaties als The Rights Forum en Een Ander Joods Geluid worden geregeld geassocieerd met antisemitisme, terreurorganisaties en de ‘antisemitische BDS-beweging’. Alles wijst erop dat ons Duitse toestanden te wachten staan.
Hopelijk tot ziens bij het debat,
Martijn de Rooi
Eindredacteur The Rights Forum
Ik koester een diepgewortelde hoop op vrede in het midden-oosten met gerechtigheid als basis.
Doekle Terpstra
Bestuurder