Een recent verschenen rapport laat zien hoe de Israël-lobby, vaak met grove middelen, uitingen van solidariteit met de Palestijnen saboteert. Adri Nieuwhof introduceert de belangrijkste spelers in dit vileine spel, waarin het CIDI een hoofdrol speelt.
De afgelopen vijf jaar hebben Nederlandse pro-Israëlische lobbygroepen tientallen aanvallen uitgevoerd op organisaties, groepen of personen die opkomen voor de rechten van de Palestijnen. In een onlangs verschenen rapport documenteerde het European Legal Support Center (ELSC) de daarbij gebruikte methodes, waaronder lastercampagnes, cyberaanvallen, dreigen met geweld of rechtszaken, aanvechten van financiering, en pogingen tot inperking van de academische vrijheid.
Uit het rapport blijkt dat het Centrum voor Informatie en Documentatie Israël (CIDI) een voortrekkersrol heeft gespeeld in de gedocumenteerde aanvallen – aanvallen op feitelijk elke organisatie of persoon die de rechten van de Palestijnen behartigt of Israël ter verantwoording roept voor zijn flagrante schendingen van het internationaal recht en de mensenrechten.
Bij de 76 gedocumenteerde incidenten is naast het CIDI nog een aantal andere spelers betrokken, waaronder andere Nederlandse pro-Israëlgroepen, media, politieke partijen, religieuze organisaties, het Israëlische Ministerie van Strategische Zaken en de Israëlische organisatie NGO Monitor.
Tussen 2015 en 2020 waren 23 personen en bijna zestig organisaties en groepen mikpunt van de Israël-lobby, constateert het ELSC. Bij zestig procent van de gerapporteerde incidenten waren het CIDI en zijn medewerkers betrokken. De vaststelling van die lasterlijke agenda leidt bij het CIDI bizar genoeg niet tot schaamte – de vertolkte rol lijkt eerder een reden voor trots.
Zo pochte voormalig CIDI-medewerker Hidde van Koningsveld over zijn rol in de incidenten, die hij in een tweet bestempelt als een strijd tegen ‘jodenhaat en terrorisme’. Van Koningsveld – een bekeerling tot het jodendom – lijkt onlangs zijn voornaam te hebben veranderd in Akiva. Dit valt samen met zijn verhuizing vorig jaar; hij heeft het Israëlische staatsburgerschap aangenomen en zich in Eli gevestigd, een illegale Israëlische kolonie op de bezette Westelijke Jordaanoever, gebouwd op grote stukken geroofd Palestijns land. Van Koningsveld twitterde:
Heb je vijanden? Goed. Dat betekent dat je ergens in je leven voor bent opgekomen. Trots om verantwoordelijk te zijn voor veel van de ‘incidenten’ gedocumenteerd door de Israëlhaters bij @elsclegal. Ik zal Jodenhaat en terrorisme met volle kracht blijven bestrijden.
— Akiva van Koningsveld (@koningsveld), 12 oktober 2021
Eerder dit jaar heeft de Nederlandse regering een landelijke coördinator aangesteld om antisemitisme te bestrijden. De voor deze functie gekozen persoon, Eddo Verdoner, was jarenlang bestuurslid van het CIDI. Vreemd genoeg bevat de webpagina van het CIDI geen informatie over hem. Mogelijk werd die verwijderd om zijn band met het CIDI niet te benadrukken.
Verdoners aanstelling en activiteiten lijken het voorbeeld te volgen van andere Europese antisemitisme-bestrijdende coördinatoren, wier werk suggereert dat hun prioriteit ligt bij het afschermen van Israël van kritiek, in plaats van bij het bestrijden van onverdraagzaamheid tegen Joden.
Verdoner heeft in korte tijd al een flink aantal voorbeelden gegeven van wat hij onder antisemitisme verstaat. Zo heeft hij meerdere malen zonder serieuze onderbouwing mensenrechtenverdedigers of initiatieven die verband houden met Palestina veroordeeld. Hieronder studentenorganisaties, de bekende mensenrechtenverdediger Kenneth Roth van Human Rights Watch, en een anti-racismeconferentie van de Verenigde Naties.
Ook beweerde hij dat het steunen van vrijheid en gelijke rechten in geheel Israël/Palestina – historisch Palestina, from the river to the sea – hetzelfde is als het oproepen tot ‘het opheffen van Israël’. Met dat rabiate standpunt impliceert Verdoner en passant dat gelijkheid inderdaad onmogelijk is onder het huidige regime van Israël. Verdoner:
Mooi dat de academie spijt betuigt. Dit spandoek roept op tot het opheffen van Israël. En zoals Abel Herzberg zei: Zonder Israël is iedere Jood een ongedekte cheque. Joden voelen zich bedreigd door deze actie. Dit spandoek had daar nooit moeten hangen.
— NCAB (@NCAB_NL), 2 juni 2021
Ook Christenen voor Israël (CvI), de Nederlandse tak van Christians for Israel, wordt in het rapport in verband gebracht met het intimideren van verdedigers van Palestijnse rechten. CvI is een christelijke zionistische organisatie die geld inzamelt om ‘gemeenschappen te bouwen’ – lees: illegale Israëlische nederzettingen te stichten – op de bezette Westelijke Jordaanoever.
In juni 2020 riep CvI zijn achterban op om protesten te sturen naar de Raad van Kerken, die zich solidair had verklaard met het verzet van christelijke Palestijnen tegen Israëlische plannen om grote delen van de bezette Westelijke Jordaanoever te annexeren. Als gevolg hiervan ontving de Raad van Kerken volgens ELSC ‘een stortvloed aan vijandige e-mails en commentaren op sociale media’, waaronder bedreigingen.
Andere groepen die betrokken zijn bij de aanvallen op voorvechters van Palestijnse rechten zijn onder meer StandWithUs Nederland – een tak van een in de VS gevestigde rechtse organisatie – en het Centraal Joods Overleg, dat claimt de algemene belangen van de joodse gemeenschap in Nederland te vertegenwoordigen. Voorzitter van die laatste club is Ronny Naftaniel, die eerder twee decennia leiding gaf aan het CIDI.
Federatief Joods Nederland, een andere groep die in het ELSC-rapport wordt vermeld, werd door Naftaniel beschreven als een ‘eenmansclub’. Het door ELSC ook genoemde Likoed Nederland, een tak van de politieke partij van de voormalige Israëlische premier Benjamin Netanyahu, viel in 2015 en 2019 twee uitgevers aan met beweringen dat bepaalde Nederlandse schoolboeken ‘antisemitisch’ waren, ‘historische vervalsingen’ bevatten en ‘lezen als Palestijnse propaganda’.
Lastercampagnes tegen voorvechters van Palestijnse rechten lijken erop gericht hen in diskrediet te brengen, in de hoop dat zij zich minder uitspreken en dat hun geloofwaardigheid wordt aangetast. ‘De meeste van de aangevallen individuen, groepen en organisaties meldden directe negatieve effecten van deze incidenten’, stelt het ELSC. Het gaat daarbij om ‘angst voor stigmatisering en reputatieschade, angst en geestelijke gezondheidsproblemen, financiële lasten, activiteiten niet kunnen uitvoeren als gepland en verspilling van tijd en middelen’. Dat is misschien wel precies de bedoeling van deze aanvallen.
Pro-Israëlische lobbygroepen in Nederland baseren hun laster meestal op ‘opruiende en ongegronde beschuldigingen van antisemitisme of steun aan terrorisme’, merkt ELSC op.
Het schrijft dat dergelijke aantijgingen berusten op een fatwa uit de koker van het Israëlische Ministerie van Strategische Zaken en de Israëlische propagandadienst NGO Monitor: steun aan het Palestijnse volk is hetzelfde als steun aan terrorisme en antisemitisme.
Als rechtvaardiging voor die ongegronde beschuldigingen wordt vaak verwezen naar de zogenoemde ‘IHRA-werkdefinitie van antisemitisme’, en de daarbij behorende voorbeelden. Deze definitie – gepropageerd door Israël en zijn lobby, en overgenomen door verschillende Europese staten en organisaties – stelt kritiek op Israël en zijn officiële zionistische ideologie ten onrechte gelijk aan onverdraagzaamheid tegenover Joden. Antisemitisme wordt zo als politiek wapen ingezet om kritiek op Israël te smoren – precies waarvoor een van de opstellers van de definitie, Kenneth Stern, de wereld heeft gewaarschuwd: de IHRA-definitie ondermijnt de vrijheid van meningsuiting.
Gelukkig beschouwt de Nederlandse overheid de voorbeelden bij de problematische definitie niet als integraal onderdeel ervan. Minister van Justitie Ferdinand Grapperhaus (CDA) erkende in 2020 dat ‘sommige van de voorbeelden die de IHRA geeft, zoals [die van] kritiek op staten en politiek debat, in principe worden beschermd door de vrijheid van meningsuiting’.
Grapperhaus informeerde het parlement dat noch de IHRA-werkdefinitie, noch de bijgevoegde voorbeelden, juridisch bindend zijn; ze vormen slechts een hulpmiddel om vermeend antisemitisme te herkennen en administreren. Of een uiting of een handeling strafbaar is, is een juridische vraag die in een Nederlandse rechtbank moet worden getoetst, voegde hij eraan toe.
Toch, zolang de Nederlandse regering de controversiële IHRA-werkdefinitie gebruikt, houdt zij het aangetoonde risico overeind dat personen of organisaties valselijk worden beschuldigd of belasterd. Dat die later door een rechter worden vrijgesproken doet niets af aan de intussen aangerichte, vaak persoonlijke schade, en aan de ondermijning van democratische vrijheden die ermee wordt nagestreefd.
Het ELSC benadrukt de rol van de aan de Israëlische regering gelieerde organisatie NGO Monitor bij het verstrekken van informatie aan lobbygroepen in Nederland. Op de website van NGO Monitor staan opruiende beschuldigingen van steun aan terrorisme waarvoor geen geloofwaardig bewijs bestaat, constateert het ELSC.
Rapportages van NGO Monitor over Nederlandse financiële steun aan Palestijnse organisaties zijn gebruikt om donoren onder druk te zetten om deze steun te beëindigen. Deze tactiek werd vorig jaar gebruikt tegen de Union of Agricultural Work Committees (UAWC) en tegen de in Gaza gevestigde mensenrechtenorganisatie Al-Mezan.
Het ELSC-rapport laat zien hoe de desinformatie van NGO Monitor met hulp van organisaties als het CIDI in de Nederlandse media terecht komt. Zo publiceerde de Telegraaf – optredend als spreekbuis van Israëlische propaganda-organisaties, in plaats van als onafhankelijke pers – zonder enig bewijs de laster van NGO Monitor tegen UAWC en Al-Mezan, waarbij de Nederlandse regering werd bestempeld als ‘financier van terreur’.
NGO Monitor is hard bekritiseerd door de Policy Working Group van Israëlische ex-diplomaten en academici, merkt ELSC op. De werkgroep karakteriseerde documentatie van NGO Monitor als ‘zeer selectief’ en gebaseerd op ‘ongegronde claims’. De academici en voormalige diplomaten concludeerden dat NGO Monitor ‘misleidende en tendentieuze informatie verspreidt, die worden gepresenteerd als feitelijk diepgaand onderzoek’.
Dat is nog ingehouden geformuleerd. Zo noemde voormalig EU-buitenlandchef Federica Mogherini het onderzoek van NGO Monitor ‘ongefundeerd en onacceptabel’, en verweet ze de organisatie ‘bij te dragen aan desinformatie-campagnes’. Voormalig EU-ambassadeur in Israël Lars Faaborg-Andersen veroordeelde het werk van NGO Monitor als ‘een cocktail van tendentieus onderzoek, bewuste onjuistheden en regelrechte EU-bashing propaganda’.
Nederlandse politici hebben soortgelijke kritiek geuit. Halbe Zijlstra, toenmalig minister van Buitenlandse Zaken (VVD), zei in 2017 tegen de Tweede Kamer dat hij niet veel kon met de informatie van NGO Monitor. ‘Vaak zijn dit heel vage beschuldigingen’, zei Zijlstra. Vorig jaar herhaalde zijn opvolger Stef Blok (VVD) deze opvatting, waarbij hij wees op het grotere verband:
Deze aantijgingen hebben bijgedragen aan een klimaat waarin mensenrechtenorganisaties steeds meer onder druk zijn komen te staan. […] Voor zover de regering weet, richt NGO Monitor zich inderdaad uitsluitend op organisaties en donoren die kritisch zijn over het beleid van Israël.
In oktober 2020 deelden de minsters Blok en Sigrid Kaag (Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, D66) NGO Monitor de doodsteek toe. In antwoord op Kamervragen van de PVV over de Nederlandse financiering van Al-Mezan fileerden zij het ‘onderzoek’ van NGO Monitor waarop de PVV zich baseerde.
Ondanks deze erkenning valt te vrezen dat pro-Israël-lobbygroepen in Nederland zich zullen blijven inspannen om de grondrechten te ondermijnen van degenen die opkomen voor Palestijnse bevrijding van bezetting en apartheid. Ik ben er echter van overtuigd dat de meesten van ons niet zullen buigen voor de druk.
Een Engelstalige versie van dit artikel verscheen eerder op de Electronic Intifada. Het ELSC-rapport De ondermijning van pro-Palestijns activisme in Nederland is te lezen via deze link.