Volgens minister Zijlstra vindt de ‘Hollandse maand’ die supermarktketen Shufersal met steun van de Nederlandse ambassade organiseert niet plaats in de illegale ‘nederzettingen’. Een foto geeft hem ongelijk.
Op 13 november publiceerde The Electronic Intifada een foto van de supermarkt Shufersal in de illegale Israëlische kolonie Gilo. De winkel barst uit zijn voegen van de Holland-promotie. We zien grote afbeeldingen van grachtenpanden en bollenvelden, en het bekende Holland-logo met oranje tulp van onze overheid. Het is ‘Hollandse maand’ bij Shufersal, staat er feestelijk te lezen. ‘In samenwerking met de Nederlandse ambassade.’
Twee dagen later stelde kersvers minister van Buitenlandse Zaken Halbe Zijlstra (VVD) in het debat over de begroting van zijn ministerie dat de ‘Hollandse maand’ beperkt is tot winkels in Israël. Het is zeker geen Hollands feestje in de winkels van Shufersal in de illegale Israëlische kolonies (‘nederzettingen’) in bezet Palestina, vertelde hij de Tweede Kamer:
Deze supermarkt heeft naast vestigingen in Israël inderdaad ook vestigingen op de Westbank in Palestijns gebied. De Nederlandse ambassade was heel zorgvuldig. De activiteiten die zij heeft ondernomen, waren alleen toegespitst op de supermarkten in Israël.
De foto bewijst het ongelijk van Zijlstra. De ‘iconische Nederlandse producten’, zoals de ambassade ze op Twitter aanduidde, van onder andere Campina, Hak, Remia, Calvé, Gouda’s Glorie, Vos Banket, Merba, De Ruijter, Koopmans, Buiteman, Jeurgens en Daelmans liggen wel degelijk in de nederzettingenwinkel. Vraag is wat Zijlstra tot zijn onjuiste bewering heeft gebracht. Maar zeker zo belangrijk: wat beweegt de Nederlandse overheid tot de samenwerking met Shufersal, die onlangs door The Rights Forum naar buiten werd gebracht?
Daarbij gaat het niet alleen om de Nederlandse producten in nederzettingenwinkels. Fundamenteler is de vraag waarom de overheid überhaupt samenwerkt met een supermarktketen die door zijn banden met de ‘nederzettingen’ onderdeel is van Israëls koloniseringsproject. Een project dat door de wereldgemeenschap – óók door het kabinet – als illegaal en een groot obstakel voor vrede wordt veroordeeld. Waarom steunt Nederland zo’n bedrijf economisch en met positieve PR?
In 2014 publiceerde de rijksoverheid het ‘Nationaal Actieplan Bedrijfsleven en Mensenrechten’. Het is geënt op de ‘UN Guiding Principles on Business and Human Rights’, de internationale standaard op het terrein van verantwoord ondernemen en mensenrechten. In de openingszinnen formuleert het kabinet het doel van het plan:
Nederland bevordert de eerbiediging van mensenrechten door het bedrijfsleven. Doel is mensenrechtenschendingen door bedrijven, rechtstreeks of in productie-ketens, te voorkomen.
Onmiskenbaar draagt Shufersal door zijn betrokkenheid bij de kolonisering bij aan schendingen van het internationaal recht en de mensenrechten. Volgens haar eigen actieplan zou de overheid samenwerking van Nederlandse ondernemingen met bedrijven als Shufersal moeten proberen te voorkomen. Temeer daar de overheid zichzelf in het plan een actieve rol toekent: het kabinet beschouwt de ‘UN Guiding Principles als integraal onderdeel van het buitenlands- en mensenrechtenbeleid’, en zal ‘het goede voorbeeld’ geven. Bijvoorbeeld door ‘het aanspreken van andere overheden op hun verantwoordelijkheden, onder meer door middel van economische diplomatie’.
In de praktijk bedrijft Nederland een tegenovergestelde economische diplomatie. In plaats van het goede voorbeeld te geven, gaat ze met Shufersal in zee. En in plaats van betrokkenheid van Nederlandse bedrijven bij mensenrechtenschendingen te voorkomen, stimuleert ze bedrijven juist om samen te werken met een supermarkt die betrokken is bij zulke schendingen.
Deze praktijk staat ook haaks op wat het officiële Nederlandse ‘ontmoedigingsbeleid’ heet. Daarin omschrijft de overheid de eigen verantwoordelijkheid als volgt:
De Nederlandse overheid ontmoedigt economische relaties met bedrijven in Israëlische nederzettingen in bezet Palestijns gebied. […] De Nederlandse overheid verleent geen diensten aan Nederlandse bedrijven waar het gaat om activiteiten die zij ontplooien in of ten behoeve van Israëlische nederzettingen in bezet Palestijns gebied.
Aan de speelruimte die de Nederlandse ambassade in Tel Aviv daarbij heeft werd al in 2013 door het kabinet een duidelijke grens gesteld. Minister Timmermans (PvdA) schreef toen aan de Tweede Kamer:
De ambassade in Tel Aviv en andere onder verantwoordelijkheid van de overheid vallende instellingen, verlenen geen diensten aan bedrijven die gevestigd zijn in Israëlische nederzettingen.
In de praktijk verleent de ambassade met de ‘Hollandse maand’ juist diensten aan een bedrijf ‘dat gevestigd is in Israëlische nederzettingen’. Die fundamentele tegenstrijdigheid is tekenend voor het hele Nederlandse Israël/Palestina-beleid. Aan mooie woorden geen gebrek, maar de daden staan er haaks op.
Minister Zijlstra kondigde aan de Tweede Kamer vóór begin december in een brief nader te zullen informeren over het Shufersal-project en de rol van de ambassade daarin.
Het probleem is allang niet meer de bezetting. Het probleem is het gedogen ervan.
Ramsey Nasr Schrijver / dichter / acteur