Minister Hoekstra brengt bezoek aan Israël en Palestijnse gebieden – Israël gaat moord op Shireen Abu Akleh niet onderzoeken – Voorzitter van Europese delegatie naar Palestina toegang tot Israël geweigerd – en meer
Minister Hoekstra van Buitenlandse Zaken heeft op 18 mei een kort bezoek gebracht aan Israël en de Palestijnse gebieden. Daar sprak hij onder meer met de Israëlische en Palestijnse ministers van Buitenlandse Zaken en de Palestijnse premier Mohammed Shtayyeh. Ook ontmoette hij vertegenwoordigers van Israëlische en Palestijnse mensenrechtenorganisaties, waaronder Breaking the Silence, B’Tselem en Al-Haq.
Hoekstra’s gesprek met Al-Haq leidde tot kritiek vanuit Israël en de Nederlandse pro-Israël-lobby. In oktober vorig jaar bestempelde Israël de organisatie, samen met vijf andere Palestijnse ngo’s, als ‘terroristisch’. Voor de beschuldigingen en de daaraan gekoppelde maatregelen leverde het tot op de dag van vandaag echter geen overtuigend bewijs. Dat standpunt herhaalde Hoekstra in een gesprek met verslaggevers in Jeruzalem aan het eind van zijn bezoek:
Er is geen enkele Europese staat die tot dezelfde conclusies is gekomen als Israël – ook de Verenigde Staten niet. Als er bewijs is, dan moeten we dat inzien en moeten we het [Nederlandse standpunt] herzien. Een beschuldiging op zich kan nooit voldoende zijn voor een land dat de rechtsstaat onderschrijft. […] De informatie die wij ontvingen werd zorgvuldig beoordeeld. De aan Nederland verstrekte informatie was echter niet voldoende gedetailleerd of specifiek om de vermeldingen (op de terreurlijst) te rechtvaardigen en er consequenties aan te verbinden, noch onze medewerking.
Al-Haq sprak na de ontmoeting zijn waardering uit voor de steun van Hoekstra. Vorige maand benadrukten de zes ngo’s dat zij door de Israëlische maatregelen in acuut gevaar verkeren, en dat de maatregelen enkel bedoeld zijn om hun werkzaamheden in de bezette gebieden onmogelijk te maken. In een gezamenlijke verklaring riepen zij Europese lidstaten en de Verenigde Staten op om openlijk hun afkeuring uit te spreken over de Israëlische maatregelen en de Israëlische regering te manen die terug te draaien. Vooralsnog heeft de oproep nog niet geleid tot een concrete veroordeling, maar blijven Israëls bondgenoten zich verschuilen achter de roep om ‘aanvullend bewijs’ of een ‘gezamenlijke appreciatie’.
Het Israëlische leger gaat geen onderzoek doen naar de moord op de Palestijns-Amerikaanse journalist Shireen Abu Akleh. De prominente journaliste werd op 11 mei door Israëlische militairen doodgeschoten tijdens een Israëlische inval in het vluchtelingenkamp bij de Palestijnse stad Jenin op de bezette Westelijke Jordaanoever. Volgens de Israëlische militaire recherche bestaan er echter geen aanwijzingen dat er een strafbaar feit is gepleegd. De militairen die aanwezig waren zouden hebben verklaard dat ze de journaliste niet hadden gezien, en dat zij dachten op gewapende Palestijnen te hebben geschoten.
Het besluit van het leger om geen onderzoek te openen lijkt duidelijk te maken wat Palestijnen al sinds de moord op Abu Akleh roepen: dat een Israëlisch onderzoek naar het incident nooit zal leiden tot het verantwoordelijk houden van de daders. De Palestijnse Autoriteit (PA) heeft dan ook herhaaldelijk duidelijk gemaakt geen genoegen te nemen met een Israëlisch onderzoek. Ook Yesh Din, een vooraanstaande Israëlische mensenrechtenorganisatie, bekritiseert Israëls capaciteit om zijn eigen misdaden te onderzoeken. In een verklaring zegt de ngo dat het leger ‘niet eens meer de moeite doet om de schijn van onderzoek op te houden’. Yesh Din wijst er daarbij op dat tachtig procent van de bij het leger ingediende klachten zonder strafrechtelijk onderzoek wordt afgewezen. ‘Het lijkt erop dat politiek en imago belangrijker zijn dan waarheid en gerechtigheid. Een leger dat zichzelf onderzoekt in zo’n ernstige zaak als deze, bewijst opnieuw dat het niet in staat of niet bereid is om een eerlijk en effectief onderzoek te doen.’
Verschillende organisaties en nieuwsplatforms hebben inmiddels zelf onderzoek gedaan naar de dood van Abu Akleh. Op basis van de beschikbare getuigenverslagen, videobeelden, foto’s en landkaarten stellen zij zonder uitzondering dat het aannemelijk is dat een Israëlische militair Abu Akleh doodschoot. Nieuw verschenen videomateriaal wijst er bovendien op dat er niet gevochten werd op het moment dat Abu Akleh werd geraakt.
De roep om een onafhankelijk internationaal onderzoek naar de moord op Abu Akleh krijgt wereldwijd steeds meer bijval. Zo schreven tientallen Amerikaanse politici een brief waarin zij de FBI en het Amerikaans ministerie van Buitenlandse Zaken oproepen het onderzoek op zich te nemen. Daarnaast publiceerden ruim honderd beroemdheden een verklaring waarin zij eisen dat de moordenaars van Abu Akleh verantwoordelijk worden gehouden. Onder de ondertekenaars zijn acteurs als Mark Ruffalo, Tilda Swinton en Susan Sarandon, en andere bekendheden als Angela Davis, Peter Gabriel en Eric Cantona.
Een delegatie van het Europees Parlement is gedwongen een reis naar de bezette Palestijnse gebieden te annuleren nadat de voorzitter van de groep, Manu Pineda, de toegang tot Israël werd geweigerd. De Spaanse Europarlementariër en voorzitter van de parlementsdelegatie voor de betrekkingen met Palestina zou met een groep collega’s naar de bezette Palestijnse gebieden reizen om ter plekke poolshoogte te nemen na de moord op Shireen Abu Akleh.
Op Twitter deelde Pineda de brief van het Israëlische ministerie waarin hem wordt medegedeeld dat hem de toegang tot het land wordt ontzegd. Daarin staat dat Pineda’s verzoek niet is goedgekeurd vanwege ‘informatie die is ontvangen van de bevoegde autoriteiten in Israël’. Wat die informatie is, of wie de bevoegde autoriteiten zijn, is niet duidelijk.
Volgens Pineda blokkeert Israël met zijn beslissing het werk van het Europees Parlement. Grace O’Sullivan, een collega-parlementariër die ook deel zou uitmaken van de delegatie, noemde het besluit een ‘ongekende zet’. Zij gaf aan dat de delegatie om een krachtig antwoord zou vragen van de voorzitter van het Europees Parlement, Roberta Metsola. Metsola, die momenteel zelf een bezoek brengt aan Israël en de Palestijnse gebieden, schreef op Twitter dat ze de beslissing betreurde en ‘de kwestie rechtstreeks met de betrokken autoriteiten zou aankaarten’.
Hand in hand met Israëlische kolonisten heeft het Israëlische leger op de bezette Westelijke Jordaanoever de jacht geopend op Palestijnse vlaggen. De afgelopen jaren werden met name in bezet Oost-Jeruzalem Palestijnse vlaggen in beslag genomen – de begrafenis van journaliste Shireen Abu Akleh gaf een aantal uiterst gewelddadige staaltjes te zien –, maar inmiddels is het vlaggenvirus overgesprongen naar militairen en kolonisten op de Westoever.
Afgelopen donderdag klommen kolonisten in een lantaarnpaal in de drukke hoofdstraat van de Palestijnse stad Hawara om een daar wapperende Palestijnse vlag naar beneden te halen. Meer dan tien zwaarbewapende militairen hielden de Palestijnse bevolking met geweld op afstand, zoals beelden van het incident duidelijk maken. Hawara ligt in het zogeheten B-gebied (Area B) van de Westoever en staat onder bestuur van de Palestijnse Autoriteit. Israëlische troepen mogen er alleen komen als de ‘veiligheid’ in het geding is, iets waarvan hier geen sprake was. Bovendien is Palestijns vlagvertoon onder de Israëlische wet niet verboden.
Eerder die dag werden Israëlische militairen gefilmd die op eigen gelegenheid een vlag naar beneden haalden in dezelfde straat. Ook een dag eerder waren zij al in alle vroegte aanwezig om een vlag te verwijderen. Diezelfde dag werden zwaarbewapende kolonisten en militairen gefilmd die in dezelfde straat een Palestijn molesteerden.
Op zondag 29 mei vindt in bezet Oost-Jeruzalem de jaarlijkse ‘Vlaggenmars’ plaats, waarmee Israël de verovering (in 1967) en daaropvolgende bezetting en illegale kolonisering van het stadsdeel viert. Op deze zogeheten ‘Jeruzalemdag’ trekken duizenden Israëli’s zwaaiend met Israëlische vlaggen in een provocatieve optocht door de bezette Oude Stad, leuzen als ‘Dood aan de Arabieren’ scanderend. Ons artikel over de mars van vorig jaar geeft een beeld van het verbijsterende ritueel, dat terecht de bijnaam ‘Mars van de Haat’ kreeg.
Dit jaar heeft de mars een extra lading door de oproep van de extremistische Joodse organisatie Lehava aan Israëli’s om op 28 mei ‘een begin te maken met het afbreken van de Rotskoepel’, het 7e-eeuwse islamitische heiligdom op de Haram al-Sharif (Tempelberg) in de Oude Stad. Die dient volgens Lehava plaats te maken voor ‘de derde Joodse Tempel’, een lang gekoesterde droom in kringen van religieus-nationalistische Joden.
Vorig jaar werd de mars halverwege afgebroken nadat de militaire vleugel van Hamas met raketbeschietingen dreigde, in antwoord op een reeks Israëlische provocaties in Jeruzalem. Een maand later ging de haatkaravaan op herhaling. De enige voorwaarde die de autoriteiten stelden was dat de islamitische wijk van de Oude Stad, waar de provocaties gewoonlijk hun dieptepunt beleven, werd gemeden.
Dit jaar zal de optocht wel weer door de islamitische wijk trekken. Israëls minister voor Openbare Veiligheid gaf daar toestemming voor. Zoals gewoonlijk zal de Israëlische politie massaal op de been zijn om ervoor te zorgen dat de Palestijnen langs de route hun winkels sluiten en op afstand blijven. De Palestijnse Autoriteit veroordeelde de mars ook dit jaar als een ‘gevaarlijke escalatie’. Het Israëlische parlementslid Gaby Lasky van de partij Meretz omschreef de goedkeuring voor de mars treffend als ‘het geven van blikken benzine en brandstof aan een bende pyromanen’.
Bij een Israëlische militaire inval in het vluchtelingenkamp bij de stad Jenin op de bezette Westelijke Jordaanoever is opnieuw een Palestijn om het leven gekomen. De 17-jarige Amjad Al-Fayed werd op zaterdag 21 mei door Israëlische militairen in zijn nek en borst geschoten, en overleed kort daarna in het ziekenhuis. Een tweede Palestijnse jongen werd met scherpe munitie in zijn buik geraakt en verkeert in kritieke toestand. De Palestijnse Islamitische Jihad-groep verklaarde dat Al-Fayed een van zijn leden was geweest en dat hij had deelgenomen aan de gevechten met de Israëlische troepen.
Het vluchtelingenkamp bij Jenin is een bolwerk van gewapend Palestijns verzet, en is de afgelopen maanden bijna dagelijks het doelwit van Israëlische militaire operaties. Volgens het Palestijnse ministerie van Volksgezondheid hebben Israëlische troepen dit jaar 56 Palestijnen gedood; 18 van hen kwamen uit de regio Jenin.
Op 29 april deelde het Nederlandse kabinet in antwoord op Kamervragen zijn standpunt over het rapport Israels Apartheid against Palestinians van Amnesty International. Daarin concludeerde de mensenrechtenorganisatie begin februari dat Israël zich met zijn regime van onderdrukking en overheersing over de Palestijnen schuldig maakt aan de misdaad van apartheid. Het kabinet deelt die conclusie niet, zo schreef het aan de Kamer. Volgens het kabinet is apartheid ‘een specifieke juridische term en een ernstig internationaal misdrijf, en het is aan een rechter om te oordelen of hiervan [in Israël en de Palestijnse gebieden] sprake is.’
In reactie daarop noemden wij het kabinetsstandpunt ‘een formalistisch excuus om niet wezenlijk op de kwestie te hoeven ingaan en de aanbevelingen van Amnesty te kunnen negeren’. Bovendien gaat het kabinet met het argument dat het ‘aan de rechter is’ regelrecht in tegen het advies van de Extern Volkenrechtelijk Adviseur (EVA) en de Commissie van Advies inzake Volkenrechtelijke Vraagstukken (CAVV). Deze stelden in 2017 dat ‘als belangrijkste vertegenwoordiger van de staat in de internationale betrekkingen [..] het primair aan de regering [is] om vast te stellen dat in een andere staat […] misdrijven tegen de menselijkheid zijn of worden gepleegd’.
In zijn appreciatie gaat het Kabinet voorbij aan de meer dan tweehonderd pagina’s tellende analyse van Amnesty, en wekt het de indruk een politiek debat uit de weg te willen gaan. Ook de commissie Buitenlandse Zaken van de Tweede Kamer lijkt geen genoegen te nemen met het Kabinetsstandpunt. In een brief aan minister Hoekstra van Buitenlandse Zaken van 19 mei vraagt de commissie om ‘een nadere juridische duiding t.a.v. de kwalificatie van apartheid’. De commissie heeft het onderwerp daarnaast op de agenda gezet voor het commissiedebat Hoofdlijnen beleid Ministerie van Buitenlandse Zaken op 14 juni 2022, en het Kabinet verzocht de nadere duiding van het rapport voor die tijd met de Kamerleden te delen.