Op 9 juli 2004 oordeelde het Internationaal Gerechtshof dat de Israëlische ‘Afscheidingsmuur’, voor zover gebouwd op Palestijns land, illegaal is en dient te worden afgebroken. Die uitspraak is onverminderd relevant, maar wordt noch door Israël, noch door de VN-lidstaten nageleefd.
De bouw van de Israëlische Afscheidingsmuur in bezet Palestijns gebied is in strijd met het internationaal recht en dient de feitelijke annexatie van Palestijns land. Tot dat oordeel kwam het Internationaal Gerechtshof exact 17 jaar geleden. Desondanks is de bouw ervan intussen goeddeels voltooid. De internationale gemeenschap heeft nagelaten in te grijpen, ook al zijn de gevolgen voor de lokale Palestijnse bevolking rampzalig.
Het plan voor een fysieke afscheiding als harde grens tussen Palestijnen en Israëli’s werd in 1992 gelanceerd door toenmalig premier Yitzhak Rabin, en later bepleit door diens opvolgers Ehud Barak en Ariel Sharon. Het kabinet-Sharon besloot in 2002 tot de bouw van de Muur. Naar buiten toe werd die gepresenteerd als een tijdelijke veiligheidsmaatregel, met als doel om de toegang tot Israël voor Palestijnen van de Westelijke Jordaanoever aan banden te leggen. Daarmee zou een einde worden gemaakt aan Palestijnse aanslagen die plaatsvonden tijdens de Tweede Intifada (2000-2005).
Direct was echter duidelijk dat de Muur andere doelen diende. Zo is hij niet gebouwd langs de Groene Lijn, de internationaal erkende grens, maar snijdt hij diep in Palestijns gebied. In plaats van 320 kilometer – de lengte van de Groene Lijn – is de Muur 712 kilometer lang, waarvan 85 procent op Palestijns grondgebied is gebouwd. Hierdoor wordt zo’n tien procent van de Westoever feitelijk door Israël geannexeerd.
Ook de meanderende vorm van de Muur verraadt de werkelijke intenties. Grote Israëlische kolonies (‘nederzettingenblokken’) in bezet Palestijns gebied worden erdoor bij Israël getrokken en feitelijk geannexeerd, Palestijns Oost-Jeruzalem wordt er grotendeels door afgesloten van de Westoever, Palestijnse steden worden geïsoleerd, en Palestijnse gemeenschappen worden van elkaar en hun landbouwgronden afgescheiden.
De Israëlische mensenrechtenorganisatie B’Tselem publiceerde een overzichtsartikel over de Muur, waarin het de gevolgen voor de Palestijnen als volgt verwoordt:
In constructing the barrier, Israel broke up contiguous Palestinian urban and rural blocs, severed inter-community ties that had been forged and cemented over the course of many generations, and abruptly imposed an arbitrary reconfiguration of space based on settlement boundaries and to suit the convenience of Israeli security forces.
Overigens bestaat het 712 kilometer lange tracé van de Muur voor het grootste deel uit een zestig meter brede barrière van hekken, greppels en elektronische middelen. Alleen in stedelijke gebieden zoals Jeruzalem, Bethlehem, Qalqiliyah en Tulkarm heeft hij de vorm van een acht meter hoge betonnen muur.
Vast staat dat de Muur een prominent instrument vormt in Israëls annexatiepolitiek. Vast staat ook dat de bouw ervan in strijd is met het internationaal recht, en ernstig ingrijpt in de rechten en levens van de lokale Palestijnse bevolking. Al in oktober 2003 bracht de VN-Veiligheidsraad daarom een resolutie in stemming die de Muur illegaal verklaarde voor zover die afweek van de Groene Lijn, en dus zou moeten worden afgebroken. De resolutie werd getroffen door een Amerikaans veto.
In mei 2004 nam de Veiligheidsraad echter wél resolutie 1544 aan, waarin Israël als bezettingsmacht werd gemaand te voldoen aan zijn plichten en verantwoordelijkheden onder de Vierde Conventie van Genève, en om het internationaal recht te repecteren bij het instellen van veiligheidsmaatregelen. Hoewel ingetogener dan de eerdere resolutie, bevestigt resolutie 1544 de status van het internationaal recht en de Conventies van Genève in bezet Palestijns gebied, en Israëls rol van bezetter. Binnen die context is de bouw van de Muur op Palestijns grondgebied illegaal.
Volgend op het Amerikaanse veto over de eerste Veiligheidsraad-resolutie, nam de Algemene Vergadering van de VN op 8 december 2003 een resolutie aan waarin het Internationaal Gerechtshof (ICJ) werd gevraagd zich over de kwestie uit te spreken. Concreet vroeg de VN een advies over de juridische gevolgen van de bouw van de Muur door bezet Oost-Jeruzalem en de Westoever, met inachtneming van het humanitair recht en de relevante resoluties van de Veiligheidsraad en de Algemene Vergadering. Op grond van deze opdracht kwam het Gerechtshof op 9 juli 2004 – precies 17 jaar geleden – tot zijn advies over de bouw van de muur.
Dat advies had en heeft vérgaande betekenis. Allereerst omdat in de aanloop naar het feitelijke advies de jurisdictie van het Gerechtshof over bezet Palestijns gebied beoordeeld en erkend werd, alsmede de toepasbaarheid van het humanitair recht, het Palestijnse recht op zelfbeschikking, en een drietal mensenrechtenverdragen. Daarnaast bepaalde het hof dat het gebied ondanks de gedeeltelijke en beperkte overdracht van bevoegdheden aan de Palestijnen integraal geldt als militair bezet.
Het hof oordeelde dat Israël met de bouw van de Muur het Palestijnse recht op zelfbeschikking schendt. Het Israëlische tegenargument dat de Muur ‘tijdelijk’ is, werd van tafel geveegd: het hof stelde dat de Muur, en het daaraan verbonden regime, juist een ’fait accompli’ creëert en zelfs neerkomt op feitelijke annexatie. Tenslotte specificeerde het Gerechtshof de mensenrechten die er door Israël mee geschonden worden. Het Israëlische argument dat de Muur bedoeld was om aanslagen te voorkomen, werd niet gehonoreerd, onder meer met verwijzing naar het gevolgde tracé: als Israël zich wenst te beschermen, dient het dat op eigen grondgebied te doen.
Het Gerechtshof, het hoogste gerechtelijke orgaan van de VN, bevestigde met zijn uitspraak dat de bouw van de Muur in strijd is met het internationaal recht, en concludeerde dat Israël de Muur, voor zover gebouwd op Palestijns grondgebied, dient af te breken. Daarnaast dient het de originele situatie te herstellen, waaronder het opnieuw aanplanten van boomgaarden en het teruggeven van onteigende grond aan de Palestijnse eigenaren.
Ook de verplichtingen van de VN-lidstaten werden door het Gerechtshof benoemd. Die dienen de illegale situatie niet te erkennen, geen medewerking te verlenen aan de bouw van de Muur, zich in te spannen om de Conventies van Genève te doen naleven, en de beperking van het Palestijnse recht op zelfbeschikking teniet te doen. Tenslotte dienen de Veiligheidsraad en de Algemene Vergadering na te gaan hoe de bouw van de illegale Muur kan worden beëindigd.
Op 20 juli 2004 nam de Algemene Vergadering van de VN resolutie ES-10/15 aan, waarin de bouw van de Muur wordt veroordeeld en zowel Israël als alle VN-lidstaten worden opgeroepen de bouw en gevolgen ervan teniet te doen. Alle EU-staten, waaronder Nederland, steunden de resolutie. Desondanks zijn concrete maatregelen nu al 17 jaar lang uitgebleven.