Columnist Arthur van Amerongen leent zich in de Volkskrant voor het besmeuren van UNESCO en de VN. Zijn artikel is een schoolvoorbeeld van het niveau en de werkwijze van de Israël-lobby.
De VN-organisatie voor onderwijs, wetenschap en cultuur UNESCO ligt onder vuur omdat zij zich in resoluties sterk heeft gemaakt voor bescherming van Palestijnse rechten en erfgoed. Deze handelwijze heeft bij Israël en zijn lobby grote woede losgemaakt, die sinds het aantreden van de Amerikaanse president Trump is uitgegroeid tot een hetze. Afgelopen week kondigde Trump aan dat zijn land zich als volwaardig lid uit UNESCO terugtrekt.
In de Volkskrant schaarde columnist Arthur van Amerongen zich maandag aan Trumps zijde met een staaltje UNESCO-bashing. Zijn column is interessant omdat die de inhoudelijke armoede en werkwijze van de Israël-lobby weerspiegelt. Relevante feiten en rationele argumenten ontbreken in zijn artikel. De taken en resoluties van UNESCO komen niet aan bod, noch wordt de belangrijke vraag beantwoord wat het alternatief zou zijn voor het ‘omstreden’ handelen van de VN-organisatie.
Van Amerongen schrijft het een goede zaak te vinden dat ‘Donald Trump UNESCO een toontje lager laat zingen’, maar laat na uit te leggen hoe dat zijn beslag gaat krijgen. Amerika heeft zich feitelijk zes jaar geleden al uit UNESCO teruggetrokken. Ook toen was de reden dat UNESCO inhoud gaf aan de rechten van de Palestijnen. Doel van de Israëlisch-Amerikaanse oppositie is altijd geweest om dat te voorkomen; erkende Palestijnse rechten zijn namelijk de voornaamste belemmering voor het illegale Israëlische koloniseringsproject in bezet Palestina, en kunnen leiden tot aanklachten tegen Israël en zijn leiderschap bij internationale gerechtshoven.
Ook stelt Van Amerongen zich achter Trumps eis dat ‘Wie betaalt, bepaalt’. Het betalen van contributie aan de VN betekent volgens de Amerikaanse president dat de VN geen stappen mag zetten die hem niet zinnen, zelfs al gaat dat ten koste van de rechtsorde. Zo’n gepolitiseerd standpunt leidt onvermijdelijk tot een breuk met de internationale gemeenschap, en roept wantrouwen op over Amerika’s bedoelingen. Wat daar positief aan is maakt Van Amerongen nergens duidelijk.
In zijn stuk gaat Van Amerongen niet in op het werk of de resoluties van UNESCO, noch lijkt hij op de hoogte van de taken van die organisatie. Hij stelt dat UNESCO ‘vooral het nieuws haalt met zotteklap over Israël en het zionisme’ en verwijt de organisatie een ‘krankzinnige obsessie met joden’ – een obsessie waaronder volgens hem zelfs de gehele VN, en ook de wereldvoetbalbond FIFA gebukt gaat.
Bewijzen voor die beschuldiging levert Van Amerongen niet. Volgens hem koerst de VN op één baken: ‘De VS, Israël en de “internationale jodenheid” zijn de wortels van het internationale kwaad’. Het failliet van de organisatie zou blijken uit ‘Saudische koppensnellers’ die ‘de toko VN-mensenrechten opkochten’ – kretologie die in Nederland vooral door politici van de PVV, ChristenUnie en SGP wordt uitgevent.
Van Amerongen verwijt UNESCO ook een ‘obsessie met Jeruzalem’ en schuift de organisatie de verklaring in de schoenen dat ‘joden geen enkel historisch recht hebben op de Tempelberg, maar mohammedanen wel’. Ook die beschuldiging is nergens op gebaseerd. UNESCO houdt zich überhaupt niet bezig met religieuze claims, noch van joden, noch van moslims of christenen. Wél erkent de organisatie het belang van Jeruzalem voor die religies.
Van Amerongen presenteert in zijn column een parodie die geen enkel recht doet aan UNESCO of de realiteit. Het is de vraag waarom een Nederlandse columnist zich daarvoor leent, maar belangrijker is om te documenteren waarop de door hem gereproduceerde Israëlisch-Amerikaanse lastercampagne tegen UNESCO is gebaseerd, en waarover de VN-organisatie zich wél of juist niet heeft uitgesproken.
De Britse journalist/schrijver Jonathan Cook levert hieraan een belangrijke bijdrage met zijn artikel The real reasons Trump is quitting Unesco. Hij onderscheidt de onderstaande drie terreinen waarop UNESCO door Israël en zijn lobby wordt aangevallen. De aanleiding is steeds dezelfde: elke VN-organisatie die erkent dat de Palestijnen rechten hebben is vogelvrij.
De belangrijkste oorzaak voor de Israëlisch-Amerikaanse woede is het feit dat UNESCO in 2011 als eerste VN-organisatie besloot om Palestina als volwaardig lid te accepteren. Dat bleek de opmaat tot de erkenning van de staat Palestina door de Algemene Vergadering van de VN in 2012. Die erkenning leidde vervolgens tot Palestina’s toetreding tot internationale organisaties en conventies, waaronder het Internationaal Strafhof. Dat wilde Israël tegen elke prijs voorkomen, aangezien het land daar door de Palestijnen kan worden aangeklaagd.
In de VS stuitte de Palestijnse toetreding tot UNESCO daarom op nationale wetgeving. Die kent een bizarre wordingsgeschiedenis. Toen in 1993 op het grasveld voor het Witte Huis de Oslo-akkoorden werden getekend – het vredesverdrag dat in vijf jaar zou hebben moeten uitmonden in de tweestatenoplossing –, bereidde het Amerikaanse Congres op aandrang van de Israël-lobby wetgeving voor om dat vredesproces juist te ondergraven.
Zo kwam een wet tot stand die de VS dwingt om de financiering te beëindigen van alle VN-organisaties die Palestina als lid zouden toelaten. Daarmee moest worden voorkomen dat het laten ontsporen van de Oslo-akkoorden door Israël zou leiden tot formele erkenning van Palestina door de VN en de rest van de wereld.
Gevolg van de wet is dat de VS in 2011 de contributie aan UNESCO stopzette. In 2017 is de contributieschuld opgelopen tot 550 miljoen dollar en heeft de VS geen stemrecht meer. Het besluit van Trump om het Amerikaanse lidmaatschap op te zeggen heeft dan ook weinig om het lijf. De schade aan UNESCO is allang toegebracht.
De tweede aanleiding voor de Israëlische woede betreft UNESCO’s taak tot bescherming van het op onze planeet voorkomende Werelderfgoed. Palestina bulkt van het erfgoed – nalatenschap van de talloze culturen die zich in de loop van vele duizenden jaren in de regio vestigden. Dat erfgoed behoort volgens de universele norm toe aan de staat die het binnen haar grenzen heeft. Wat betreft het erfgoed in Oost-Jeruzalem, de Westelijke Jordaanoever en Gaza is dat de staat Palestina.
Over dat feit is de wereldgemeenschap – Israël en zijn lobby uitgezonderd – het eens. Die gemeenschappelijke visie werd ten overvloede bekrachtigd in de op 23 december 2016 aangenomen resolutie 2334 van de VN-Veiligheidsraad. UNESCO, gevraagd te oordelen over het erfgoed van Oost-Jeruzalem en Al-Khalil (Hebron), is logischerwijs niet van die consequente lijn afgeweken en heeft het erfgoed van die steden als Palestijns eigendom bevestigd.
De derde steen des aanstoots is de naamgeving van Palestijns Werelderfgoed door UNESCO. De VN-organisatie gebruikt de gangbare Palestijnse namen voor de in Palestina gelegen locaties, conform beleid dat wereldwijd wordt toegepast. Het gebied rond de Al-Aqsa-moskee wordt om die reden aangeduid met de Palestijns-Arabische naam Al-Haram al-Sharif.
Israël en Trump zijn daar razend over. Wat hen betreft moet UNESCO een uitzondering maken door voor het Palestijnse Werelderfgoed namen te gebruiken die de Israëlische bezetter prefereert. Zo zou de naam Al-Haram al-Sharif vervangen dienen te worden door de naam ‘Tempelberg’, een term die verwijst naar de joodse tempel die ooit op deze plek heeft gestaan. UNESCO vrijwaart zich van dergelijke willekeurige interpretaties in de wetenschap dat met één uitzondering op haar beleid het hek van de dam is.
De handelwijze van UNESCO ten aanzien van de Palestijnse rechten en het Palestijnse erfgoed is consequent en transparant. Kritiek erop zal tenminste aannemelijk moeten maken dat UNESCO heeft gefaald in de uitvoering van zijn opdracht, en een beeld geven van de consequenties indien UNESCO niet had gehandeld. In zijn column is Van Amerongen daar op geen enkele manier in geslaagd.
Het probleem is allang niet meer de bezetting. Het probleem is het gedogen ervan.
Ramsey Nasr Schrijver / dichter / acteur