Opnieuw gooiden Israëlische troepen op de bezette Westoever een Palestijnse familie van haar land en sloopten haar woning en restaurant. Ditmaal waren de slachtoffers christenen. Zou dat de kerken en christelijke partijen er eindelijk toe brengen hun stem te verheffen tegen het onrecht in het Heilige Land?
De familie Qaisiyya woonde luttele kilometers buiten Bethlehem, de geboorteplaats van Jezus, op een heuvel tussen de dorpen Bayt Jalla en Battir. Ze beheerde er een restaurant, dat uitzicht bood over landbouwgronden en de Wadi al-Mahrour, een geliefde wandelbestemming.
Afgelopen maandag sloopten Israëlische troepen haar woning en het restaurant, en zetten de familie op straat. De reden: ze beschikte niet over vergunningen van de bezettingsautoriteiten om het huis en restaurant te bouwen. Bovendien zou het land waar de familie al generaties woont niet van haar zijn, maar van het Joods Nationaal Fonds.
Het verhaal van de familie is exemplarisch voor het schrijnende onrecht dat de Palestijnse bevolking in het zogeheten C-gebied (Area C) van de bezette Westelijke Jordaanoever wordt aangedaan. Dat omvat 60 procent van de Westoever en kwam als uitvloeisel van de Oslo-akkoorden van 1993-1995 onder tijdelijk Israëlisch bestuur. Uiterlijk in 1999 zou het gebied zijn overgedragen aan de Palestijnse Autoriteit, maar twintig jaar later is dat nog altijd niet gebeurd en gedraagt Israël zich alsof het de rechtmatige eigenaar is.
Palestijnen die een huis of ander bouwwerk op hun eigen land willen neerzetten hebben een vergunning nodig van de bezettingsautoriteiten, die slechts bij zeer hoge uitzondering wordt verleend. De familie Qaisiyya vroeg twintig jaar geleden vergunningen aan voor de bouw van de woning en het restaurant. Die aanvragen werden afgewezen. Als reden werd opgegeven dat de familie niet kon aantonen dat zij eigenaar was van het land dat zij naar eigen zeggen al generaties bewoonde. Weliswaar kon zij bewijzen dat ze al in de periode waarin de Westoever onder Jordaans gezag stond – dat wil zeggen vóór Israël de Westoever in 1967 bezette – keurig belasting over het land had betaald, maar dat was volgens de Israëlische autoriteiten onvoldoende bewijs.
Zoals veel vaker ontspon zich een lang juridisch gevecht. De familie bouwde zonder vergunningen haar nieuwe woning en het restaurant, waartegen de Israëlische autoriteiten sloopbevelen uitvaardigden, die door de familie in juridische procedures werden aangevochten. In de loop der jaren werden diverse bijgebouwen gesloopt, maar het huis en restaurant bleven vooralsnog overeind.
Twee jaar geleden nam de zaak een wending toen het Joods Nationaal Fonds (JNF) zich plotseling in de procedures mengde. Het JNF is een in 1901 opgerichte organisatie, die in het kader van wat ze omschrijft als ‘de zionistische onderneming in het Land Israël’ tot doel heeft zo veel mogelijk grond te verwerven. De aangekochte grond is bestemd voor bewoning door joden en blijft ‘het eeuwige eigendom van het joodse volk’. De organisatie bezit meer dan 10 procent van de grond in Israël. Bovendien probeert ze actief grond te verwerven in bezet Oost-Jeruzalem en op de Westoever. Dat gebeurt regelmatig onder de vlag van Himanuta, een in de jaren dertig van de vorige eeuw opgerichte ‘werkmaatschappij’ van JNF. Zo ook nu.
Himanuta beweerde het land in 1969 van de familie Qaisiyya te hebben gekocht en overlegde een document waaruit dat zou blijken. De Israëlische autoriteiten erkenden het document. De vraag waarom de organisatie zich nu, 48 jaar na de kennelijke koop, plotsklaps meldde werd niet gesteld.
De organisatie eiste dat de eigendommen van de familie zouden worden gesloopt. Ze liet zich vertegenwoordigen door Avi Segal, een advocaat die ook werkt voor extremistische kolonistenorganisaties als Regavim, Elad en Ateret Cohanim, die op hun beurt alles in het werk stellen om op de Westoever en in Oost-Jeruzalem Palestijnen uit hun huizen en van hun land te krijgen.
De familie ontkende ooit grond aan wie dan ook te hebben verkocht en vocht het dreigende onheil tot het bittere einde aan. Op 29 juli wees het Israëlische Hooggerechtshof de aanvraag van de familie voor vergunningen definitief af en gaf het groen licht voor de sloop. Daarop zocht de familie haar toevlucht tot een procedure bij een districtsrechtbank. Ze verzocht de rechtbank de sloop uit te stellen, zodat ze in staat was aan te tonen dat het land haar toebehoorde – een lange en kostbare procedure, aangezien er in het gebied rond Al-Mahrour nooit een officiële grondregistratie heeft plaatsgevonden. Op 18 augustus wees de rechtbank dat verzoek af. Acht dagen later arriveerden de slooptroepen.
De Israëlische organisatie Peace Now, die de illegale Israëlische kolonisering op de voet volgt en waar mogelijk aanvecht, spreekt schande van de zaak en stelt voor dat het Joods Nationaal Fonds zijn naam verandert in ‘Fonds voor de Verdrijving van Palestijnen’. Peace Now wijst erop dat het fonds zijn middelen – donaties van joden wereldwijd – in dienst stelt van de extremistische kolonistenbeweging en de Israëlische koloniseringspolitiek.
Volgens Peace Now heeft Himanuta zijn pogingen om in Oost-Jeruzalem en op de Westoever Palestijnse bezittingen in handen te krijgen de afgelopen jaren geïntensiveerd. Zo eist het dat het complete Palestijnse dorp Arab al-Ramadin, gelegen in het noorden van de Westoever, wordt gesloopt en de bevolking wordt ‘geëvacueerd’. Himanuta beweert eigenaar te zijn van een klein stukje van het land waarop het dorp staat. Het Hooggerechtshof heeft de eis afgewezen, althans ‘for the time being’, zoals Peace Now schrijft.
Maar elders is er geen houden aan. Tussen 30 juli en 19 augustus werden op de Westoever en in Oost-Jeruzalem 24 Palestijnse woningen en andere bouwwerken door Israëlische troepen gesloopt, schrijft het Bureau voor de Coördinatie van Humanitaire Zaken (OCHA) van de VN. Dertien daarvan waren door donoren gefinancierd in het kader van humanitaire hulp. In 2019 verloren tot dusver bijna vijfhonderd Palestijnen hun woning vanwege de weigering van de bezettingsautoriteiten vergunningen te verstrekken.
‘Pure evil’, noemt de vooraanstaande Israëlische criticus Gershon Baskin in een ingezonden stuk het beleid van Israël in bezet gebied, ‘pure kwaadaardigheid’. In naam van de joodse staat wordt op allerlei manieren geprobeerd de Palestijnse bevolking ‘tot vertrek te dwingen’, stelt hij. Het is niet alleen een kwaadaardige, maar ook een levensgevaarlijke politiek, die onafwendbaar zal leiden tot ‘een explosie’, aldus Baskin.
Maar bestaat er dan geen juridisch systeem waar de Palestijnen hun recht kunnen halen?, vraagt hij retorisch. Nee, beantwoordt hij zijn eigen vraag: het systeem van Israëlische militaire rechtspraak op de Westoever heeft niets met recht te maken. En het Israëlische Hooggerechtshof ook niet. Een hof dat goedkeuring verleent aan oorlogsmisdrijven als de genoemde slooppraktijken en de kolonisering van bezet Palestijns gebied is een aanfluiting.
De Palestijnen zijn niet bij machte het tij te keren. Zij zijn aangewezen op steun van buitenaf. Maar de internationale gemeenschap moppert wel wat, maar laat Israël zijn kwaadaardige gang gaan. ‘De stilte is oorverdovend’, schrijft de Israëlische journaliste Amira Hass in een recent artikel (€) over de Israëlische politiek in bezet gebied.
Dat geldt, uitzonderingen daargelaten, ook voor de kerken en de christelijke politiek. Hoewel hun Palestijnse geloofsgenoten voor hun voortbestaan vechten en om hulp schreeuwen, kijken zij de andere kant op – PKN, CDA – of stellen zich zelfs – ChristenUnie, SGP – op aan de kant van de bezetter. Wij roepen het deel van christelijk Nederland dat wél om rechtvaardigheid geeft op het lot van de familie Qaisiyya en daarmee de hele onder bezetting levende Palestijnse gemeenschap aan de orde te stellen, zowel binnen de kerk als bij de christelijke politieke partijen in Den Haag.