De recente Al-Aqsa-crisis vestigde de aandacht op het excessieve geweld dat Israël inzet tegen Palestijnse burgers. Gewelddadige invallen in ziekenhuizen illustreren een onvoorstelbare realiteit, waarin zelfs de doden te vrezen hebben.
Tijdens de recente Al-Aqsa-crisis is door Israël excessief geweld gebruikt tegen Palestijnen die protesteerden tegen de Israëlische ‘veiligheidsmaatregelen’ rond het moskeecomplex. De Palestijnse Rode Halve Maan rapporteerde 1090 gewonden te hebben behandeld tijdens de eerste tien dagen van de crisis. Ook andere organisaties, waaronder B’Tselem, rapporteerden buitensporig geweld.
Illustratief voor het gewelddadige optreden van Israëlische politie- en legereenheden is de dubbele inval in het Palestijnse ziekenhuis Al-Maqasid in Oost-Jeruzalem. Zowel op 17 als 21 juli vielen zwaarbewapende troepen het ziekenhuis binnen op zoek naar gewonde of overleden Palestijnen.
Volgens de geldende praktijk moeten gewonde Palestijnen vrezen voor arrestatie; zij worden veelal beschuldigd van incitement (opruiing, provocatie). Gevolg is dat gewonde Palestijnen zich niet meer in een ziekenhuis durven laten opnemen, maar dat na behandeling zo snel mogelijk verlaten.
Zelfs gestorven Palestijnen hebben iets te vrezen: hun lichamen worden als het even kan door Israël geconfisqueerd. Ook die maatregel is volgens Israël noodzakelijk om incitement te voorkomen – doelend op uitbarstingen van Palestijnse woede waarmee begrafenissen meer dan eens gepaard gaan.
Gevolg is dat een obscure wedstrijd is ontstaan om de lichamen van gedode Palestijnen. Enerzijds trachten de Israëlische autoriteiten de lichamen te bemachtigen, anderzijds proberen vrienden en familie ze in veiligheid te brengen door ze direct te begraven. Overigens biedt een snelle begrafenis geen garantie: volgens de Israëlische organisatie Ir Amin zijn lichamen van gedode Palestijnen meer dan eens door Israël opgegraven en alsnog geconfisqueerd.
Israël is van vele kanten bekritiseerd op zijn wrede beleid als zijnde ongepast voor een geciviliseerde rechtsstaat. Mensenrechtenorganisaties spreken over de – al decennia bestaande – Israëlische politiek van het in beslag nemen van lichamen als inhumaan, en als het collectief straffen van de Palestijnse gemeenschap. Ook de Israëlische veiligheidsdiensten dringen al jaren aan op beëindiging van de praktijk, die zij als contraproductief beoordelen. Tevergeefs; in het heersende Israëlische politieke klimaat wordt naar hen niet geluisterd.
Op 17 juli vielen twintig tot dertig met machinegeweren en granaten bewapende Israëlische manschappen het in Oost-Jeruzalem gelegen Al-Maqasid-ziekenhuis binnen op zoek naar een 17-jarige Palestijn. De jongeman was binnengebracht met een schotwond in zijn dij, waar de kogel een slagaderlijke bloeding had veroorzaakt. In de operatiekamer vochten artsen voor zijn leven terwijl de Israëlische politie-eenheid zich een weg baande door de drukke gangen, waar patiënten, medisch personeel en bezoekers werden geterroriseerd. Een ziekenhuismedewerker omschreef de Israëli’s als ‘hungry dogs after their prey’.
De inval bracht de directie van het Al-Maqasid ertoe een hoogst ongebruikelijke noodkreet te publiceren, waarin internationale organisaties worden opgeroepen het ziekenhuis te beschermen tegen de ‘bestormingen’ door de Israëlische autoriteiten. Ook in ziekenhuizen in de Palestijnse steden Al-Khalil (Hebron) en Ramallah werden invallen door Israëlische troepen gerapporteerd.
De inval van 17 juli viel nog in het niet bij wat zich vier dagen later afspeelde. Op vrijdag 21 juli – het Al-Maqasid werd die dag overspoeld met slachtoffers van het extreme Israëlische geweld – vielen minstens vijftig zwaarbewapende manschappen van de Israëlische Border Police het ziekenhuis binnen; diverse bronnen, waaronder Amnesty International, spreken van tweehonderd manschappen. De Israëlische journalist Gideon Levy, die beelden van de bewakingscamera’s terugkeek en met getuigen sprak, schrijft in Haaretz (€) over ‘een zee van helmen’ die met veel geweld het ziekenhuis onder de voet liep.
De getuigenverklaringen, opgenomen in een rapportage van Amnesty International, tarten elke beschrijving. De Israëli’s hielden huis in de gangen, operatiekamers, en zelfs op de postnatale afdeling en in het mortuarium. Ook de bloedbank kreeg bezoek: tientallen donoren – harder nodig dan ooit – werden het gebouw uitgegooid, een enkeling met de naald nog in de arm. Artsen, personeel, gewonde patiënten en bezoekers werden geterroriseerd; naar de binnenplaats verbannen patiënten werden beschoten met schokgranaten en traangas.
De troepen waren op zoek naar de zwaargewonde Muhammad Abu Ghannam, een 20-jarige student uit Al-Tur, die met schotwonden in borst en nek was binnengebracht en in levensgevaar verkeerde. De troepen vielen de behandelende artsen aan en probeerden zich meester te maken van de brancard, terwijl medisch personeel en vrienden van het slachtoffer dat trachtten te voorkomen. Temidden van het geweld bloedde Abu Ghannam dood.
Daarmee begint de meest bizarre scène, de wedstrijd om het lichaam van de overledene. Gideon Levy beschrijft een duwende en trekkende menigte rond de brancard, die plotseling uit beeld verdwijnt. De vrienden van Abu Ghannam zijn erin geslaagd zijn lichaam te bemachtigen en renden ermee door de gangen om een niet geblokkeerde uitweg te vinden. Die vonden ze: door de tuin en over de buitenmuur met hun in een bebloed laken gewikkelde vriend.
Op die manier werd Abu Ghannam naar een nabijgelegen klooster gesmokkeld en van daaruit per auto naar zijn laatste rustplaats gebracht. Honderden namen daar in haast afscheid van hem; de traditionele gebruiken werden uit noodzaak overgeslagen. De talentvolle student aan Birzeit University laat een verbijsterde familie achter, die zich afvraagt waarom Muhammad moest sterven, waarom zelfs na zijn dood nog op hem werd gejaagd, en waarom zij geen waardig afscheid van hem hebben kunnen nemen.
Daarmee was de ellende voor de familie nog niet ten einde. Anderhalve dag later werd Muhammads vader, Hasan Abu Ghannam, om vier uur ’s nachts van zijn bed gelicht en zonder opgaaf van redenen met onbekende bestemming afgevoerd. Tevoren was hij door de veiligheidsdienst Shin Bet verantwoordelijk gesteld voor eventuele onrust in Al-Tur – ook al was de hele omgeving al acht dagen gedompeld in zware botsingen tussen Israëlische troepen en Palestijnse burgers.
De dag erna, op maandag 24 juli, arriveerde de Israëlische politie bij de traditionele rouwtent die de familie ter nagedachtenis van Muhammad had opgericht. Agenten rukten alle foto’s van de gestorven jongen van de muren en kondigde boetes aan voor het opnieuw ophangen ervan. Dit alles, volgens de Israëli’s, om incitement te voorkomen. Gideon Levy beschreef de reacties van de familieleden en vrienden van Muhammad als ‘niet geschikt voor publicatie’. Eén reactie noteerde hij wel:
We have goats here in the village that know how to behave better with people than your policemen and soldiers.
Zonder rechtvaardigheid is er in het vredesproces geen vooruitgang mogelijk.
Tineke Lodders Politica