Anti-BDS-wet bij eerste juridische toetsing ongeldig verklaard. Rechter stelt dat wet in strijd is met de vrijheid van meningsuiting.
In een voorlopige uitspraak heeft een Amerikaanse rechter een streep gezet door een wet waarmee de staat Kansas bedrijven en personen die Israël of de illegale Israëlische ‘nederzettingen’ boycotten uitsluit van commerciële relaties met de staat. De wet is volgens rechter Daniel Crabtree in strijd met het Eerste Amendement op de Amerikaanse Grondwet dat de vrijheid van meningsuiting en vergadering garandeert. Het is de eerste keer dat een rechter zich over anti-BDS-wetgeving uitspreekt. Kansas is een van de 24 Amerikaanse staten die de afgelopen jaren anti-BDS-wetgeving hebben ingevoerd.
De uitspraak is gedaan in een rechtszaak die de American Civil Liberties Union (ACLU) heeft aangespannen tegen de staat Kansas. De ACLU treedt hierin op namens Esther Koontz, een wiskundelerares die vorig jaar geselecteerd was voor een opdracht van de staat. Voordat ze aan het werk kon, werd haar gevraagd een formulier te ondertekenen waarin ze verklaarde niet betrokken te zijn bij ‘een boycot van Israël of door Israël gecontroleerd gebied’.
Koontz weigerde, omdat ze ondertekening niet in overeenstemming kon brengen met haar geweten. Vanuit haar christelijke geloof is ze sterk betrokken bij de mensenrechtensituatie in Israël en de bezette gebieden en weigert ze principieel producten uit de illegale Israëlische kolonies (‘nederzettingen’) in bezet Palestijns gebied te kopen. Haar weigering de verklaring te ondertekenen kostte Koontz haar opdracht.
De voorlopige uitspraak van rechter Crabtree maakt dit ongedaan. Koontz moet volgens de rechter in staat worden gesteld het werk te doen waarvoor ze was aangenomen. Haar deelname aan een politieke boycot mag dat niet verhinderen.
Met dit vonnis wordt een eerste halt toegeroepen aan de golf van anti-BDS-wetten die de Verenigde Staten (VS) de afgelopen jaren overspoelde. Wisconsin was eind oktober 2017 de 24e staat die het alle organen van de staat verbood zaken te doen met individuen, organisaties en bedrijven die ‘Israël boycotten’. In andere staten is zulke wetgeving in voorbereiding, en ook in de Amerikaanse Senaat en het Huis van Afgevaardigden zijn wetten in voorbereiding die activiteiten tegen Israëls bezettingspolitiek criminaliseren.
Dit enorme anti-BDS-offensief laat zien hoezeer de internationale BDS-beweging gevreesd wordt. De beweging is voortgekomen uit een oproep van 170 Palestijnse maatschappelijke organisaties om Israël door middel van boycots, desinvesteringen en sancties (BDS) te dwingen de rechten van de Palestijnen en het internationaal recht te respecteren. De oproep brengt overal mensen in beweging en stimuleert discussies over de illegale Israëlische bezetting en kolonisering van de Palestijnse gebieden.
Dat is precies wat Israël en de zogeheten internationale bezettingslobby (alias ‘Israël-lobby’) niet willen. Om die reden worden wereldwijd overheden onder druk gezet om BDS-activiteiten te criminaliseren en activisten monddood en brodeloos te maken. Tot nog toe gebeurt dat met redelijk wat succes. Zeker in de VS, waar een groot aantal lokale en nationale joodse en christelijke pressiegroepen in een zelfverklaarde ‘Oorlog tegen BDS’ in de staten de deuren langsgaan.
Met zijn uitspraak lijkt rechter Crabtree nu een spaak in het wiel van de bezettingslobby te steken. Het gaat weliswaar om een voorlopig vonnis dat slechts van kracht is tot de definitieve uitspraak, maar in een toelichting maakt de rechter duidelijk dat hij het zeer waarschijnlijk acht dat de anti-BDS-wet niet rechtsgeldig is.
Crabtree verwijst naar een uitspraak van het Amerikaanse Hooggerechtshof uit 1982, waarin het hof een boycot van ‘witte’ ondernemingen in Mississippi rechtmatig verklaarde. In de uitspraak werd gesteld dat de boycot een vorm van collectieve actie was die beschermd werd door het Eerste Amendement – een legitiem middel om maatschappelijke en politieke verandering teweeg te brengen.
Hetzelfde geldt volgens de rechter voor BDS. Mensen zijn betrokken bij de boycot om hun stem krachtiger te maken en om verandering van beleid van de staat Israël te bereiken. Daarmee valt deelname aan BDS onder de vrijheid van vergadering en meningsuiting. Overheden mogen dit niet onderdrukken.
De ACLU had gevraagd om een tussenvonnis omdat bij de zaak grondrechten in het geding zijn. De rechter wees dat verzoek toe. Hoe langer de anti-BDS-wet aangehouden wordt, hoe ernstiger de grondrechten van Koontz en andere deelnemers aan de boycot geschonden worden.
De ACLU is zeer ingenomen met het vonnis. De organisatie heeft ook een zaak aangespannen tegen de staat Arizona. Daarin vertegenwoordigt de ACLU een advocaat die zijn werk voor gevangenen in een County Jail verloor omdat hij weigerde een anti-BDS-verklaring te ondertekenen. Brian Hauss, de advocaat die namens de ACLU de zaak in Kansas bepleit, stelt dat het vonnis een duidelijk signaal geeft aan overheidsfunctionarissen in de rest van het land: het Eerste Amendement verbiedt het aan banden leggen van deelname aan politieke boycots:
This ruling should serve as a warning to government officials around the country that the First Amendment prohibits the government from suppressing participation in political boycotts.