Op 15 mei herdenken Palestijnen overal ter wereld de Nakba, de verdrijving van driekwart miljoen Palestijnen in de jaren 1947-1949. Anno 2021 leven veel vluchtelingen en hun nakomelingen nog altijd in vluchtelingenkampen. De dreigende huisuitzettingen van Palestijnen in Oost-Jeruzalem illustreren dat de Nakba nog altijd voortduurt.
Ieder jaar herdenken Palestijnen wereldwijd op 15 mei de Nakba (‘Catastrofe’), de verdrijving van circa 750 duizend Palestijnen door Joodse milities en Israëlische troepen tussen eind 1947 en begin 1949. In die korte periode werd de Palestijnse samenleving volledig ontwricht en bijna tweederde van de Palestijnse bevolking vluchteling. Anders dan vaak verondersteld was de Nakba al volop gaande toen op 15 mei 1948 de oorlog tussen de juist gestichte staat Israël en Arabische troepen uitbrak. Op dat moment waren al zeker 300 duizend Palestijnen in een spiraal van geweld, terreur en vlucht van huis en haard verdreven.
De Israëlische historicus Adam Raz publiceerde vorig jaar een boek (vooralsnog alleen in het Hebreeuws) over de grootschalige plunderingen van Palestijnse bezittingen die tijdens de Nakba plaatsvonden. Tienduizenden huizen, winkels, warenhuizen, werkplaatsen, fabrieken, boerderijen, moskeeën en kerken werden leeggeroofd. In veel gevallen raakten de vluchtelingen ook hun banktegoeden kwijt. Volgens Raz werden de bezittingen van 600 duizend Palestijnen gestolen.
Om de terugkeer van de vluchtelingen te beletten werden meer dan vierhonderd dorpen vernietigd, letterlijk van de kaart geveegd. Op hun ruïnes verrezen in veel gevallen Israëlische dorpen en steden. Elders namen Israëli’s hun intrek in de woningen van de verdreven Palestijnen. In Jaffa en omgeving − een beroemd voorbeeld − werden zo’n honderdduizend Palestijnen verdreven en werden hun woningen toegewezen aan geïmmigreerde Joden, voornamelijk Bulgaren die net in groten getale in Palestina waren aangekomen. Jaffa werd vrijwel van het ene op het andere moment ‘de hoofdstad van het Bulgaarse jodendom’, zoals Maxim Ghilan, die deelnam aan de inname van de stad, het uitdrukte in zijn boek How Israel Lost Its Soul.
Het merendeel van de vluchtelingen kwam terecht in provisorische kampen in Gaza en op de Westelijke Jordaanoever, de meeste anderen in de buurlanden Libanon, Jordanië en Syrië. Zij kwamen onder de hoede van de in 1949 opgerichte VN-organisatie voor Palestijnse vluchtelingen in het Midden-Oosten, de UNRWA. Algemeen was de verwachting dat de vluchtelingen snel zouden kunnen terugkeren en de UNRWA een kort leven zou leiden.
De vluchtelingen en hun nakomelingen hebben recht op terugkeer en op compensatie voor hun in beslag genomen en vernietigde bezittingen, maar 73 jaar na de Nakba houdt Israël de deur nog altijd dicht. De UNRWA bestaat nog altijd en voorziet inmiddels zo’n 5,7 miljoen vluchtelingen van elementaire steun op het gebied van voeding, scholing en gezondheidszorg. Een groot aantal vluchtelingen woont nog altijd in kampen. Het totaal aantal Palestijnse vluchtelingen bedraagt volgens documentatie van de Palestijnse organisatie Badil circa acht miljoen. Zij vormen de grootste vluchtelingenpopulatie ter wereld.
Om die reden wordt gesproken van de ‘voortgaande Nakba’, temeer daar het proces van verdrijving van Palestijnen uit hun woonplaatsen niet in 1948 tot staan is gebracht. In 1950 werden bijvoorbeeld zo’n 2.500 Palestijnen uit Ashkelon verdreven, hoofdzakelijk naar Gaza. Tijdens de Zesdaagse Oorlog van 1967 bezette Israël de Westelijke Jordaanoever, Oost-Jeruzalem en Gaza en werden nog eens circa 400 duizend Palestijnen verdreven. De helft van hen had ook in 1948 al moeten vluchten. Meer dan negentig procent van deze vluchtelingen belandde in Jordanië.
Anno 2021 worden nog altijd Palestijnen uit hun woningen en van hun land gezet. In Israël zelf op grote schaal in de Naqab/Negev, waar het beleid erop is gericht het gebied te ‘verjoodsen’ en de Palestijnse bedoeïenen die er van oudsher leven samen te brengen in zeven overbevolkte townships, zoals het Amerikaanse ministerie van Buitenlandse Zaken onlangs nog eens constateerde in zijn Country Reports on Human Rights Practices 2020.
In bezet Palestijns gebied − Oost-Jeruzalem en de Westelijke Jordaanoever − speelt zich op allerlei plaatsen eenzelfde proces af, zoals door ons veelvuldig beschreven. Net als in de Naqab is Israëls beleid er hier op gericht om, in de woorden van de Israëlische mensenrechtenorganisatie B’Tselem, de betreffende gebieden ‘over te nemen en een groot aantal Palestijnse gemeenschappen te verdrijven’.
De dreigende huisuitzettingen van Palestijnen in bezet Oost-Jeruzalem, die mede de aanleiding vormden voor de gruwelijke escalatie van geweld die de afgelopen dagen in Israël en de bezette gebieden plaatsvond, zijn een manifestatie van ditzelfde proces. Voor de Palestijnen in de wijk Sheikh Jarrah en andere wijken die op straat dreigen te belanden is het een grimmig déjà vu. Zij zijn vluchtelingen die in 1948 uit hun woningen werden verdreven om plaats te maken voor Joodse immigranten. Nu dreigt de geschiedenis zich te herhalen. De Joodse kolonisten die hun huizen trachten over te nemen maken er geen geheim van dat zij Oost-Jeruzalem willen ontdoen van zijn Palestijnse inwoners. Zij zien dat als de continuering van het ‘zionistische project’, leggen hun woordvoerders in een korte video uit.
“We take house after house…. “, Israeli squatter says
#SaveSheikhJarrah pic.twitter.com/55D8AFcyfM
— Muhammad Smiry 🇵🇸 (@MuhammadSmiry) May 1, 2021
Het nooit rechtgezette onrecht van de Nakba, nauw verbonden met het nog altijd niet gerealiseerde recht van terugkeer van de vluchtelingen, vormt een zwerende wond in wat de kwestie-Palestina/Israël heet. In het collectieve bewustzijn van de Palestijnen neemt de Nakba een voorname plaats in, ook onder jongere generaties, die daaraan in kunstuitingen veelvuldig gestalte geven. Een voorbeeld is een nummer dat de Palestijnse rapper Tamer Nafat, geboren en getogen in de in 1948 goeddeels van Palestijnen gezuiverde stad Lod (Al-Lydda), vorig jaar uitbracht. De titel spreekt boekdelen: Ik keer terug naar huis.