Een van de mildere kwalificaties die je regelmatig naar het hoofd geslingerd krijgt als je kritisch tegenover het beleid van Israël staat, is het label ‘Israëlhater’. Maar ook dat label klopt in veel gevallen niet. Sterker nog, als ik voor mijzelf spreek ben ik eigenlijk het tegenovergestelde.
In de mediaoorlog die er gaande is rond het Israëlisch-Palestijns conflict lijken er altijd slechts twee smaken voorhanden: of je steunt Israël onvoorwaardelijk, of je bent een ‘Israëlhater’. In het echte leven liggen de zaken natuurlijk een stuk genuanceerder. Iedereen heeft zijn persoonlijke redenen waarom hij of zij bij dit conflict betrokken is geraakt en dat ligt vaak ingewikkelder dan alleen voor of tegen. Mijn eigen verhaal is daar een voorbeeld van.
Het toeval wilde dat ik in 1987 op de internationale middelbare school in Parijs bevriend raakte met een joodse Israëli. Tot op de dag van vandaag zijn wij beste vrienden. Israël speelde ergens ver op de achtergrond wel een rol in onze vriendschap, maar vrouwen, muziek en avontuur voerden de boventoon. Dat veranderde in 2007, toen mijn vriend weer in Israël ging wonen om daar een onderzoek te doen voor een PhD antropologie. In februari 2008 reisde ik voor het eerst naar Israël om hem te bezoeken.
We hadden koud een paar whiskeytjes op Rotschild Boulevard in Tel Aviv achter de kiezen, toen ik door mijn familie in Nederland gebeld werd. Mijn vader had tijdens mijn vlucht een hersenbloeding gekregen en het zag er niet goed uit. Dezelfde namiddag zat ik weer op vliegveld Ben-Gurion om terug naar Nederland te vliegen. Vanuit de wachtruimte zag ik in de verte de heuvels van de Westoever, badend in het verbluffend mooie licht van de zakkende zon. In de rij voor het boarden kreeg ik het telefoontje dat mijn vader was overleden. Een vliegtuig is een moeilijke plek om je verdriet te laten gaan, maar ik kon het niet tegenhouden. Met de Israëlische vrouw die toevallig uren naast die snikkende en snotterende volwassen man zat, raakte ik goed bevriend.
Na de begrafenis en een week met mijn familie, reisde ik terug naar Israël. Het werd een indrukwekkende reis, niet in de laatste plaats vanwege de emotionele aanloop ernaartoe. We reisden twee weken in een huurauto het land door. Qua natuurschoon is Israël bijzonder mooi en gevarieerd voor een land ter grootte van België. Voor een geschiedenisliefhebber als ik een waar walhalla. De mensen, zowel joden als Palestijnen, zijn over het algemeen on-Europees gastvrij. We verbleven onder andere bij christelijke Palestijnen in Galilea, een joods-Iraanse familie op een kibboets en bij een Palestijnse kennis in Ramallah, en hoewel er gewoon samengeleefd wordt, voelt het leven er intenser, mede door het conflict dat op de achtergrond altijd aanwezig is.
Uiteraard wilde ik ook de bezetting op de Westelijke Jordaanoever met eigen ogen zien. We besloten om op de bonnefooi naar Hebron te rijden. Hebron, of Al-Khalil zoals de Palestijnen zeggen, is de meest heftige plek van de bezetting. Zo’n achthonderd fanatieke kolonisten – nationalistisch-religieuze fascisten is een beter woord – bezetten, beschermd door het Israëlische leger, te midden van 200 duizend Palestijnen het centrum van de stad. Daar ligt de Tombe van de Aartsvaders, een heilige plek voor joden en moslims. Op weg naar de tombe zagen we een Israëlische soldaat intrappen op een Palestijns jochie dat over een hek probeerde te klimmen.
Terugkijkend was deze schokkende ervaring een keerpunt in hoe ik naar het Israëlisch-Palestijns conflict ben gaan kijken. Hoe kon het dat een democratische ‘westerse’ staat deze situatie liet voortbestaan en zelfs faciliteerde? En wisten ze in het hedonistische, hippe Tel Aviv, waar ik de week ervoor nog zo gezellig met jan en alleman had staan feesten, dan niet wat voor ellende en onrecht er 65 kilometer verderop plaats had?
Na, en naar aanleiding van, deze eerste reis besloot ik als oudere jongere om, net als mijn vader en oudere broer, alsnog geschiedenis te gaan studeren. Het Israëlisch-Palestijns conflict was een van de onderwerpen waar ik mij op richtte, en ik ging nog drie keer naar Israël om rond te reizen. De laatste keer was in 2015, toen de kinderen van mijn vriend in Jeruzalem geboren werden. Hoe meer ik zag en las, des te kritischer werd ik op het steeds radicaal-rechtsere beleid van de opeenvolgende Israëlische regeringen. Maar tegelijkertijd ging ik houden van de mooie, positieve dingen die Israël, ondanks zijn heftige geschiedenis binnen de Groen Lijn, óók heeft voortgebracht. Ik ben dus geen Israëlhater, maar een Israëlliefhebber. En juist daarom ben ik kritisch op zijn politiek.
Want het voor mij mooie Israël, dat zich voornamelijk binnen de seculiere, liberale sfeer bevindt, staat steeds meer onder druk. De bezetting, de illegale kolonisering van de Westoever, de gewelddadige onderdrukking van de Palestijnen daar en in Gaza, en het toenemend religieus fundamentalisme vergiftigen het liberale seculiere Israël van binnenuit. De Israëli’s die hiertegen in opstand komen worden inmiddels openlijk door de Israëlische regering als verraders en vijanden bestempeld. Onder Netanyahu is Israël definitief de weg ingeslagen richting een fascistische joodse etno-staat. Hiertegen in verzet komen is niet zozeer een daad van haat, maar een daad uit liefde voor dát Israël dat door haat kapot wordt gemaakt.
Het probleem is allang niet meer de bezetting. Het probleem is het gedogen ervan.
Ramsey Nasr Schrijver / dichter / acteur