Hagai El-Ad is uitvoerend directeur van B’Tselem, de grootste mensenrechten-organisatie in Israël.
27 januari 2021 Lees meer overIn Israël-Palestina is sprake van systematische bevoorrechting van Joden boven Palestijnen. Het apartheidsregime is immoreel en moet worden beëindigd, betoogt Hagai El-Ad, uitvoerend directeur van B’Tselem.
De helft van de bevolking van Israël-Palestina is Joods, de andere helft Palestijns. Maar je kunt geen dag in het gebied tussen de rivier de Jordaan en de Middellandse Zee doorbrengen zonder te constateren dat daar één volk wordt bevoorrecht: het Joodse. De ongelijkheid tussen beide bevolkingsgroepen is alom zichtbaar.
In tal van officiële Israëlische verklaringen wordt de Joodse suprematie uitgespeld – denk aan de uitspraak van premier Benjamin Netanyahu uit 2019 dat ‘Israël niet een staat is van al zijn burgers’, en aan de in 2018 aangenomen ‘wet op de natiestaat’, die ‘de ontwikkeling van Jewish settlement’ vastlegt als een ‘nationale waarde’. Daaraan ten grondslag ligt een diepgeworteld idee over mensen die gewenst of juist ongewenst zijn, een idee waaraan ik geleidelijk ben blootgesteld sinds de dag waarop ik in Haifa werd geboren, en dat is uitgegroeid tot een besef waaraan ik niet langer kan ontkomen.
Hoewel de twee volken in Israël/Palestina even groot zijn, is het Palestijnse bevolkingsdeel in hoge mate rechteloos. De politieke macht ligt bij het Joodse bevolkingsdeel, en rechten, vrijheden en landbezit komen in overweldigende mate aan dit deel ten goede. Het is een hele prestatie om een dergelijke ongelijkheid in stand te houden en, nog sterker, te verkopen als een ‘democratie’ (binnen de ‘Groene Lijn’, de wapenstilstandslijn van 1949), die gepaard gaat met een ‘tijdelijke bezetting’. In werkelijkheid heerst één regering over alles en iedereen tussen de rivier en de zee, en overal volgens hetzelfde principe: bestendiging en bevordering van de suprematie van de ene bevolkingsgroep – Joden – over de andere – Palestijnen. Dit is apartheid.
Op geen enkele vierkante centimeter van het door Israël gecontroleerde grondgebied zijn een Palestijn en een Jood gelijk. De enigen die volledige rechten hebben zijn Joodse burgers zoals ik, en we genieten die status zowel in Israël zelf als in bezet gebied – in Oost-Jeruzalem en op de Westelijke Jordaanoever. De status van de Palestijnen verschilt al naar gelang de mate van ondergeschiktheid waaraan zij door Israël zijn onderworpen, maar zij weten zich verenigd in hun ongelijkheid.
Anders dan de Zuid-Afrikaanse apartheid ontbeert onze versie – apartheid 2.0, zo u wilt – bepaalde vormen van lelijkheid. Er zijn geen bankjes met het opschrift ’whites only’. Wij gebruiken nauwelijks verholen eufemismen om de waarheid te verdoezelen, zoals de ‘bescherming van het Joodse karakter’ van een gemeenschap – of van de staat als geheel. Maar de essentie is hetzelfde. Dat de Israëlische apartheid niet berust op huidskleur maakt geen wezenlijk verschil: het is de realiteit van suprematie die de kern van de zaak is, en die moet worden beëindigd.
Voordat de ‘wet op de natiestaat’ werd aangenomen, leek Israël lering te hebben getrokken uit de ondergang van het Zuid-Afrikaanse apartheidsregime. Met als belangrijkste les dat té expliciete verklaringen en wetten moesten worden vermeden. Die zouden tot morele veroordelingen kunnen leiden en uiteindelijk reële consequenties kunnen krijgen. Een geduldige, stille en geleidelijke opeenstapeling van discriminerende praktijken voorkomt repercussies van de internationale gemeenschap, is de gedachte, vooral als tegelijkertijd lippendienst wordt bewezen aan haar normen en verwachtingen.
Dit is hoe de Joodse suprematie aan beide zijden van de Groene Lijn tot stand is gekomen en wordt toegepast.
We beïnvloeden de samenstelling van de bevolking door het aantal Joden te vergroten en het aantal Palestijnen te beperken. We staan Joodse immigratie – met automatisch staatsburgerschap – toe naar zowel Israël als bezet gebied. Voor Palestijnen geldt het tegenovergestelde: in door Israël gecontroleerd gebied kunnen zij nergens het staatsburgerschap krijgen, zelfs niet als hun familie er vandaan komt.
We beheersen de machtsbalans door de toekenning – of afwijzing – van politieke rechten. Terwijl alle Joodse burgers mogen stemmen (en alle Joden staatsburger kunnen worden), heeft minder dan een kwart van de Palestijnen onder Israëlische heerschappij het staatsburgerschap en daarmee stemrecht. Op 23 maart, wanneer de Israëli’s voor de vierde keer in twee jaar naar de stembus gaan, zal er geen sprake zijn van een ‘viering van de democratie’, zoals verkiezingen vaak worden genoemd. In plaats daarvan zal het opnieuw een dag zijn waarop rechteloze Palestijnen toekijken hoe hun toekomst door anderen wordt bepaald.
We controleren het landbezit en onteigenen enorme stukken Palestijns land, waar we Joodse steden, buurten en nederzettingen bouwen of op z’n minst Palestijnse ontwikkeling onmogelijk maken. Binnen de Groene Lijn gebeurt dit al sinds de oprichting van de staat Israël in 1948. In Oost-Jeruzalem en op de Westelijke Jordaanoever doen we het sinds het begin van de bezetting in 1967. Het gevolg is dat Palestijnse gemeenschappen overal tussen de rivier en de zee te lijden hebben van sloop, verdrijving, verarming en overbevolking, terwijl stukken Palestijns land worden toegewezen voor Joodse ontwikkeling.
En we controleren – of liever gezegd, beperken – de bewegingsvrijheid van de Palestijnen. De meerderheid van hen, de Palestijnen die noch staatsburger, noch inwoner van Israël zijn, zijn overgeleverd aan Israëlische vergunningen en controles bij checkpoints om binnen en tussen verschillende gebieden en naar het buitenland te kunnen reizen. Voor de twee miljoen Palestijnen in de Gazastrook zijn de reisbeperkingen het meest wurgend. Gaza is niet alleen een ‘Bantoestan’ – Israël heeft het tot een van de grootste openluchtgevangenissen ter wereld gemaakt.
Mijn geboortestad Haifa kende tot 1948 een ‘bi-nationale’ realiteit, met demografisch evenwicht. Van de ongeveer 70 duizend Palestijnen die er leefden, was er na de Nakba (de ‘Catastrofe’, de verdrijving van het grootste deel van de Palestijnse bevolking rond 1948) minder dan tien procent over. Sindsdien zijn er bijna 73 jaar verstreken, en nu is er in heel Israël-Palestina sprake van een bi-nationale realiteit met demografisch evenwicht. Ik ben hier geboren en ik ben van plan te blijven, maar ik wil dat de toekomst er heel anders uitziet dan het heden. Dat wil ik niet alleen, ik eis het.
Het verleden wordt gekenmerkt door trauma’s en onrecht, het heden door nog méér onrecht, herhaald in een eindeloos refrein. De toekomst moet radicaal anders zijn, en gebouwd worden op een afwijzing van suprematie en op toewijding aan gerechtigheid en onze gedeelde menselijkheid. De dingen bij hun naam noemen – apartheid – is geen teken van wanhoop, maar van morele duidelijkheid, een stap op een lange tocht die is geïnspireerd door hoop. Zie de realiteit onder ogen en benoem haar zonder schroom – en help zo mee een rechtvaardige toekomst tot stand te brengen.
Hagai El-Ad is uitvoerend directeur van B’Tselem, de grootste mensenrechtenorganisatie in Israël. Een versie van dit artikel verscheen eerder in The Guardian. Voor publicatie in Nederland vertaald en bewerkt door Titus Verster en Martijn de Rooi van The Rights Forum.