Dina Zbeidy is antropologe. Ze doceert sociale wetenschappen aan de Hogeschool Leiden en is senior onderzoeker Access2Justice.
11 april 2022 Lees meer overUniversiteiten gelden als bastions van rechtvaardigheid en vrije meningsuiting – behalve als het over de kwestie-Palestina gaat. Door solidariteit met de Palestijnen de mond te snoeren maken universiteiten zich medeplichtig aan Israëls schendingen van het internationaal recht, schrijft Dina Zbeidy.
Ter gelegenheid van de Israëlische Apartheidsweek werd in maart door studenten van de Universiteit Leiden een discussiepanel georganiseerd over racisme, apartheid en intersectionaliteit. De universiteit verleende echter geen toestemming voor de gekozen opzet. Als belangrijkste excuus werd aangevoerd dat de voorzitter – ikzelf – geen ‘neutraal’ profiel zou hebben. Daarmee voldeed het evenement niet aan de huisregels en mocht het niet plaatsvinden binnen de muren van de universiteit.
Hoewel de universiteit volhoudt dat het besluit door het bestuur werd genomen kwam de afwijzing in eerste instantie van het Hoofd Beveiliging. In een e-mail vroeg ik hem om opheldering. Daarop liet hij in eerste instantie weten dat hij niet wilde reageren, maar op mijn aandringen ontving ik een lange e-mail waarin hij betoogde dat hij vanwege mijn ‘uitgesproken’ profiel niet in staat zou zijn de veiligheid van alle aanwezigen bij de discussie te garanderen. Hij eindigde onze e-mailwisseling met de uitnodiging om elkaar op neutraal terrein te ontmoeten, op een plek waar ik me op mijn gemak zou voelen, en de kwestie bij een kop koffie te bespreken.
Sindsdien is er veel gebeurd. Studenten en professoren startten een petitie waarin de universiteit werd opgeroepen haar besluit te herzien en haar verontschuldigingen aan mij aan te bieden. De media hebben over het incident gepubliceerd en BIJ1 stelde Kamervragen aan de minister van Onderwijs.
In mijn e-mail aan de beveiligingsbeambte maakte ik duidelijk dat ik inderdaad niet neutraal ben, vooral over onderwerpen als racisme en apartheid. Je kunt je afvragen in hoeverre iemand die beweert neutraal te zijn als het om sociale onrechtvaardigheid gaat dat ook werkelijk is. Wat houdt zo’n neutraal profiel überhaupt in?
Zelf was ik ervan overtuigd dat ik mijn rol als voorzitter op een professionele manier zou kunnen vervullen. Het is mijn taak om een zinnige discussie mogelijk te maken, de juiste vragen te stellen, het debat op tijd te laten verlopen en kritische vragen en opmerkingen te verwelkomen.
Dat heeft de universiteit blijkbaar niet kunnen overtuigen.
Het is me opgevallen dat academici die zich op grond van onderzoek en feiten uitspreken tegen onrechtvaardigheid het risico lopen op bezoedeling van hun professionele reputatie – vooral als het over Palestina en Israël gaat.
Als kind van een Nederlandse moeder en een Palestijnse vader ben ik opgegroeid in een Palestijnse stad in het sinds 1948 in Israël gelegen Galilea. Daar leefde ik onder Israëlische bezetting, als deel van een gemarginaliseerde groep die in de meeste facetten van het leven werd gediscrimineerd.
Toen ik moest kiezen wat ik wilde gaan studeren koos ik politicologie, sociologie en antropologie. Nu, 18 jaar later, heb ik een doctoraat in de antropologie. Mijn academische loopbaan heeft altijd deel uitgemaakt van mijn activisme. Ik besloot antropologie te studeren omdat ik kritisch stond tegenover macht. Ik bestudeerde onderwerpen als zionisme, wereldgeschiedenis, feminisme, inheemse politiek en settler colonialism. Elk onderzoek dat ik deed was bedoeld om onrecht en onderdrukking aan de kaak te stellen.
Dit is ook de reden waarom ik ben gaan doceren. Dat doe ik in de hoop te kunnen bijdragen aan de opleiding van kritische studenten die verder denken dan wat zij om zich heen zien. Ik leg ze niet mijn idealen op, maar hoop ze vertrouwd te maken met ethische dilemma’s en (on)rechtvaardigheid, en ze daarop te laten reflecteren. Ik confronteer ze met onder meer de Nederlandse rol in de slavernij, LGBTQI-rechten, seksisme en vluchtelingenproblematiek. Mijn werk, mijn onderzoek en mijn lessen maken deel uit van mijn activisme.
Het is dan ook de vraag waarom academici voortdurend hun ‘neutraliteit’ zouden moeten aantonen. Is de universiteit niet bij uitstek de plek waar revoluties en sociale veranderingen vorm hebben gekregen? Waarom zou het opkomen voor een zaak een smet werpen op je professionaliteit?
Of misschien zou de vraag moeten zijn: waarom vormt het opkomen voor Palestina een bedreiging voor je reputatie? En hoe hangt dit samen met de wereldwijde passiviteit ten aanzien van de Israëlische agressie en de ontmenselijking van de Palestijnen?
Het feit dat ik ervan werd beschuldigd geen neutraal profiel te hebben stoorde me amper. Maar wat mij wél stoorde was de bewering dat ik niet professioneel genoeg zou zijn om als voorzitter te fungeren, ook al beschik ik over ruime ervaring en heb ik (zover mij bekend) nooit klachten ontvangen. Daar bovenop heeft de zware, volstrekt ongefundeerde beschuldiging dat ik mensen een onveilig gevoel zou geven me diep gekwetst.
De behoefte aan veilige ruimtes op universiteitscampussen is van oudsher belangrijk voor raciale groepen en minderheden. Als voormalig Palestijns-Arabische student aan de Hebreeuwse Universiteit in Jeruzalem kan ik me daar vérgaand mee identificeren. Het was niet alleen een zware opgave om de retoriek te bestuderen die mij en mijn volk als minderwaardig beschouwt, ook mijn fysieke veiligheid kwam in gevaar. Zo werd ik door de beveiligingsdienst aangevallen en vervolgens gearresteerd nadat ik me op de campus had uitgesproken tegen de Israëlische blokkade van Gaza.
Tegenwoordig lijkt de claim van ‘veiligheid’ misbruikt te worden om willekeurig welke politieke mening te accommoderen. Moet het de zorg van een universiteit zijn om racisten of aanhangers van apartheid een ‘veilig gevoel’ te geven? Ik vind van niet. Voor alle duidelijkheid: mogen dergelijke personen vragen stellen op een evenement over racisme en apartheid? Zeker! Zij zouden het een en ander kunnen opsteken van de antwoorden van de panelleden. Is het mijn verantwoordelijkheid als voorzitter om ervoor te zorgen dat die uitwisseling respectvol en soepel verloopt? Absoluut.
Het bestuur van de Universiteit Leiden ontkent dat het mij als ‘niet neutraal’ beschouwt vanwege mijn Palestijnse achtergrond. Wat de bestuursleden echter niet bevatten is dat – zelfs als mijn Palestijnse identiteit geen rol speelde in hun beslissing – zij met hun besluit bijdragen aan het geweld dat tegen Palestijnen wordt gepleegd.
Mijn vader bracht vele jaren als politieke gevangene door in Israëlische detentie. Op het land van mijn voorouders dat door de nabijgelegen Israëlische nederzetting is geconfisqueerd, groeide ik op in een huis waar een sloopbevel tegen was uitgevaardigd. Nooit wisten we wanneer de politie weer zou opduiken om mijn vader te arresteren, of wanneer een bulldozer zou verschijnen om ons huis te verwoesten.
Ik groeide op met de permanente smaak van traangas in mijn keel, omringd door Palestijnen wier lichamen waren getekend door het geweld van Israëlische politie en militairen. De beschuldiging dat ik anderen een onveilig gevoel bezorg door de macht uit te dagen en op te komen tegen onderdrukking – dát is het echte geweld.
De Universiteit Leiden is medeplichtig aan het creëren van een onveilige omgeving voor precies die mensen voor wie zij een veilige ruimte zou moeten creëren.
De uitnodiging van de beveiligingsbeambte om mij te ontmoeten op een plek waar ik mij op mijn gemak zou voelen benadrukt wat bevoorrechte mensen vaak over het hoofd zien: dat de wereld voor velen van ons geen comfortabele plek is. Voor vrouwen, mensen van kleur en vele anderen is de belangrijkste vaardigheid die zij leren hoe ze ondanks het constante gevoel van onveiligheid trouw kunnen blijven aan zichzelf. Wat ik nodig heb is geen kop koffie en een gezellig ‘neutraal’ praatje, maar serieuze betrokkenheid bij kwesties als onderdrukking, ongelijkheid en macht. En excuses van de universiteit.
Een Engelstalige versie van dit artikel verscheen op 8 april 2022 in The New Arab.