Wat zegt het internationaal recht over de legitimiteit van gewapend verzet van de Palestijnen tegen de Israëlische bezetter? Aan welke regels is verzet gebonden? Onderzoeksjournalist Eline Derakhshan zocht het uit.

Wanneer Nederlandse politici over de situatie in Palestina praten is een steunbetuiging aan Israëls veronderstelde ‘recht op zelfverdediging’ doorgaans niet ver weg. Over de legitimeit van Palestijns verzet tegen bezetting gaat het zelden.
Dat terwijl Palestina al decennialang wordt bezet door Israël. De Verenigde Naties erkent deze bezetting officieel sinds de Zesdaagse Oorlog in 1967, toen Israël de Gazastrook, Westelijke Jordaanoever en Golanhoogten veroverde. In werkelijkheid begon de bezetting eerder. Tijdens de Nakba in 1948 werden 750.000 Palestijnen verdreven uit hun huizen in wat nu Israël is. En daarvoor al, nadat de Britten met de Balfour-verklaring in 1917 aan de zionisten hadden beloofd een Joodse staat in Palestina te steunen, werden Palestijnse families onteigend om plaats te maken voor Joodse kolonisten.
Psychiater Samah Jabr, De Correspondent
Palestijnen hebben zich daar altijd tegen verzet. Naast het vreedzame verzet, zoals de demonstraties, stakingen en diplomatieke pogingen de bezetting tot een einde te brengen, maakten én maken Palestijnen ook gebruik van gewapend verzet. Tussen 1936 en 1939 kwamen Palestijnen bijvoorbeeld massaal in gewapende opstand, na maanden te hebben gestaakt om aandacht te vragen voor het geweld en toenemende aantal nederzettingen van zionisten. De opstand werd hard neergeslagen door de Britten.
Voor staten die te maken krijgen met een bezetting, zoals de Russische bezetting van delen van Oekraïne, is het duidelijk dat dit de soevereiniteit van een land aantast. Gewapend verzet hiertegen wordt als niet meer dan logisch beschouwd. Maar hoe zit het met volken zonder internationaal erkende staat, zoals de Palestijnen?
Veel landen, waaronder Nederland, voelen een enorm ongemak bij het verzet van de Palestijnen, en al helemaal bij gewapend verzet. De mogelijkheid dat het Palestijnse volk zich op een gewapende manier mag verzetten tegen onze bondgenoot Israël, dat gaat er moeilijk in. Alleen de Partij voor de Dieren en BIJ1 noemen bijvoorbeeld in hun verkiezingsprogramma’s dat Palestijnen zich mogen verzetten tegen bezetting.
De vraag is: wat zegt het internationale recht hierover? Mag een volk gewapend verzet gebruiken, en onder welke omstandigheden is dit toegestaan? Wat is wel en niet geoorloofd? En waar ligt de grens tussen gewapend verzet en terrorisme?
Een belangrijke beperking van het internationaal recht is dat het van origine is ontwikkeld voor staten, waardoor volken zonder erkende staat vaak anders behandeld worden dan natiestaten. Dit betekent in principe dat een lokale bevolking mogelijk minder rechten heeft in bepaalde gebieden van internationaal recht, vertelt Marco Longobardo, universitair docent internationaal recht aan de University of Westminster, Londen.
‘Maar andere rechten, zoals het recht van volken op zelfbeschikking, zijn direct toepasbaar op volken die bezet worden’, zegt Longobardo. Het recht op zelfbeschikking wordt gezien als jus cogens in internationaal recht: een recht zo fundamenteel dat het wordt gezien als een norm waar alle staten zich aan moeten houden – dus ook Israël – en waarvan ‘geen afwijking is toegestaan’.
In een aanvulling op de Geneefse Conventies van 1949 wordt het verzet van een bevolking tegen een bezettende of koloniale macht specifiek onderschreven en gezien als legitiem, ook als dit gaat om gewapend verzet. Wanneer de zelfbeschikking van een volk wordt bedreigd door een bezettende mogendheid, is het legitiem voor dit volk om zich hiertegen te verzetten. Zo erkende de VN in 1961 het verzet van Algerijnen tegen de Fransen als legitiem op basis van het principe van zelfbeschikking van volken. Dit is niet hetzelfde als een algemeen ‘recht op (gewapend) verzet tegen een bezetter’, zo’n recht bestaat niet.
Dit geldt ook voor Palestijnen, maar uitsluitend voor wat bekendstaat als de bezette Palestijnse gebieden: de Westelijke Jordaanoever, Oost-Jeruzalem en de Gazastrook. Omdat Israël is ontstaan met mandaat van de Verenigde Naties, en zij altijd hebben ingezet op twee staten, erkent de VN het gebied waar de Palestijnen uit zijn verdreven in 1948 niet als bezet gebied.
Toen Israël na de oorlog in 1967 de Westelijke Jordaanoever, Gaza, Oost-Jeruzalem en de Golanhoogten bezette, werd dit vrij snel door de Verenigde Naties erkend als een illegale bezetting. Door de jaren heen is dit regelmatig bevestigd door de VN; recent nog door een speciale VN-commissie in 2022 en door het Internationaal Gerechtshof vorig jaar. Dergelijke uitspraken zijn mede gedaan omdat de bezetting blijft voortduren en Israël actief delen van de Westelijke Jordaanoever annexeert.
Kortom: het Palestijnse volk wordt bezet door Israël, deze bezetting is illegaal, en het Palestijnse volk mag zich hiertegen verzetten. Ook gewapend.
Ondanks de legitimiteit van gewapend verzet tegen een bezetting of koloniale macht, wijzen westerse landen de laatste jaren steeds vaker het gebruik van geweld tegen een bezetting af. Zo sprak de Franse president Emmanuel Macron in juli 2025 dat een Palestijnse staat erkend moest worden onder de voorwaarden dat het ‘demilitariseert en de Israëlische staat volledig erkent’. Het ontwapenen van Hamas wordt als voorwaarde voor vrede gezien, niet het einde van de bezetting.
Veel van deze westerse landen hebben sterke banden met Israël. Voor hen is het erkennen van het Palestijnse verzet als legitiem ook een impliciete erkenning dat hun bondgenoot zich schuldig maakt aan schendingen van het internationaal recht.
De manier waarop het recht op zelfbeschikking en hiermee de legitimiteit van (gewapend) verzet wordt toegepast is vastgelegd in wetgeving onder het internationaal humanitair oorlogsrecht. Deze wetgeving geeft de bezetter rechten en plichten. Zowel de bezetter en het bezette volk moeten zich houden aan de regels van de uitvoering van ‘vijandelijkheden’: burgers mogen bijvoorbeeld geen direct doelwit zijn.
Een bezetter mag geen geweld gebruiken tegen de oorspronkelijke bevolking, omdat dit ingaat tegen het recht op zelfbeschikking. Het recht op zelfverdediging onder het Handvest van de Verenigde Naties, zoals in het geval van Oekraïne na de inval van Rusland en waar Israël zich sinds 7 oktober 2023 steevast op beroept, geldt niet tijdens een bezetting.
Tegelijkertijd kan een bezetter volgens ditzelfde recht zijn eigen burgers beschermen door de veiligheid te handhaven in het bezette gebied. Dit laatste punt is gelijk lastig in de praktijk: bezetters of koloniale machten gebruiken steevast het argument dat geweld tegen de lokale bevolking noodzakelijk is om de veiligheid van het gebied te waarborgen.
Wanneer we naar 7 oktober 2023 gaan is met dit in het achterhoofd redelijk helder te onderscheiden wat wel en niet toegestaan is. Hamas die een legerbasis aanvalt en militairen gevangen neemt? In principe in lijn met de spelregels van het oorlogsrecht. Hamas die het Nova-festival aanvalt en burgers gijzelt? Niet in lijn met het oorlogsrecht.
Gewapend verzet mag, net als alle andere militaire operaties, zich niet op burgers richten. Definiëren wie burger is, is niet altijd even makkelijk. Neem bijvoorbeeld de nederzettingen. De Israëlische nederzettingen op de Westelijke Jordaanoever en Golanhoogten zijn illegaal onder internationaal recht. Het verplaatsen van een eigen burgerpopulatie naar bezet gebied is illegaal. Dus door continue kolonisten zich te laten vestigen op de Westelijke Jordaanoever of de Golanhoogten pleegt Israël een oorlogsmisdaad.
Alleen, in internationaal recht worden ook kolonisten op de Westelijke Jordaanoever gezien als burgers. Dat een individuele kolonist zich vrijwillig laat vestigen in bezet gebied maakt diegene geen legitiem doelwit voor gewapend verzet.
Alleen wanneer zij zelf geweld gebruiken en deelnemen aan ‘vijandelijkheden’ en gevechten, verliezen zij hun beschermde status als burger gedurende de tijd dat ze geweld gebruiken. Dit creëert een mogelijke loophole. In de praktijk worden kolonisten vaak beschermd door Israëlische militairen wanneer ze Palestijnse gemeenschappen aanvallen. Het Israëlische bezettingsleger zelf gebruikt in eerste instantie niet actief geweld. Maar verzet je je als Palestijn tegen de kolonisten, loop je het risico doelwit te worden van het leger, dat dan beweert slechts haar eigen burgers te beschermen.
Dat gewapend verzet legitiem kan zijn wanneer het zich aan de regels van het humanitair oorlogsrecht houdt, is helder. Of dit verzet ook gesteund mag worden door andere staten of organisaties, is een stuk ingewikkelder. Dit heeft er weer mee te maken dat internationaal recht eigenlijk gemaakt is voor staten. Militaire steun aan Oekraïne in de oorlog tegen Rusland, dat momenteel delen van Oekraïne bezet, is bijvoorbeeld een stuk makkelijker te legitimeren. Hier is duidelijke wetgeving voor, omdat niemand in twijfel trekt dat Oekraïne een staat is. Steun van derde landen aan nationale verzetsbewegingen zonder een internationaal erkende staat, zoals de Palestijnen, is grijs gebied binnen het recht.
Er zijn juristen die gebrek aan actie van derde landen ook zien als een actie die volken onder koloniale bezetting het recht op zelfbeschikking ontzegd. Het is volgens hen dus niet voldoende om geen steun te bieden aan de bezetting, maar ook noodzakelijk om het verzet tegen een bezetting actief te steunen. Hier is geen consensus over. Wat in ieder geval zeker is, is dat derde landen de verplichting hebben geen bijdrage te leveren aan een bezetting, zeker niet militair.
De legitimiteit van gewapend verzet staat onder druk wanneer een nationale verzetsgroep gezien wordt als terroristische organisatie door andere staten of de bezettende staat. Israël heeft Palestijns verzet, van de marxistische PFLP, de PLO onder Yasser Arafat, Hamas of de Palestijnse Islamitische Jihad, altijd als terroristisch bestempeld. In het verlengde daarvan gebruikt Israël de hypothetische mogelijkheid dat Palestijnse burgers in Gaza zich aan gaan sluiten bij Hamas als reden ze tot legitiem doelwit te bombarderen. Ook op de Westelijke Jordaanoever, zonder aanwezigheid van Hamas, wordt het frame van de Palestijn als terrorist ingezet door Israël om Palestijnse burgers tot doelwit te maken.
En Hamas zelf beargumenteert dat door de dienstplicht in Israël iedere burger ook militair is – en daarmee potentieel militair doelwit. Beide interpretaties worden door internationale organisaties als de VN verworpen: burgers blijven burgers en zijn daarmee nooit legitiem doelwit.
Maar ook hier zit juridisch grijs gebied. Bij bombardementen op militaire doelen kunnen burgerslachtoffers vallen, die niet het doelwit waren maar ‘bijkomende schade’ zijn. Hier wordt uitgegaan van ‘proportionaliteit’: de zogenoemde ‘bijkomende schade’, de burgerslachtoffers, mag niet buiten proportie zijn. Er is geen heldere grens in oorlogsrecht wanneer het aantal burgerslachtoffers buitenproportioneel is. Israël kiest echter moedwillig voor buitensporig geweld en hoge aantallen burgerslachtoffers als oorlogsstrategie, ondanks dat de VN al decennialang maant hiermee te stoppen.
Er is al decennia gesteggel over wat internationaal gezien wordt als terrorisme. Maar de categorisering ‘terrorist’ heeft sowieso geen waarde in internationaal humanitair oorlogsrecht, zegt Longobardo. ‘Precies omdat het een term is die gemanipuleerd kan worden, wordt het niet als categorie erkend in humanitair oorlogsrecht, maar kan het wel relevant zijn in andere takken van internationaal recht.’
Hamas kan wel door de EU, de Israëlische justitie of andere staten gezien worden als terroristische organisatie, maar dat rechtvaardigt niet het tot doelwit maken van de Palestijnse burgerbevolking, en betekent ook niet dat verzet van Palestijnen, inclusief dat van Hamas, gelijk onwettig is in internationaal recht.
In principe worden daarom de meeste (gewapende) verzetsorganisaties tegen een koloniale bezettingsmacht gezien als legitiem wanneer zij zich houden aan het internationaal humanitair oorlogsrecht. Acties die de Nederlandse overheid beschouwt als terroristisch, zoals het gebruiken van geweld om een burgerbevolking angst aan te jagen, worden in internationaal recht als oorlogsmisdrijf beschouwd – ook tijdens een bezetting.
Binnen internationaal recht kan Hamas, of vroeger de PLO of de Zuid-Afrikaanse antiapartheidsbeweging ANC, dus op het ene moment legitiem verzet plegen, en op het andere moment een oorlogsmisdaad. De politieke kwalificatie ‘terroristisch’ is problematisch omdat het dat onderscheid niet maakt. Wat een organisatie ook doet, het is terroristisch, en dus fout, ook al valt het binnen de regels van oorlogsrecht.
Dat is nog problematischer in het geval van Hamas, dat naast gewapende strijd ook bestuurt, dus burgers in dienst heeft die overheidstaken uitvoeren. Binnen oorlogsrecht kunnen burgers die in het overheidsapparaat van Hamas werken nooit doelwit zijn. Wanneer de term terrorisme erop wordt geplakt, is opeens iedereen gelieerd aan de organisatie een potentieel doelwit. Israël gebruikt dit niet-legitieme argument aan de lopende band om aanvallen op hulpverleners, artsen of journalisten te rechtvaardigen.
Israël kan nog zo vaak ‘terrorisme’ schreeuwen, zolang de bezetting voortduurt blijft verzet ertegen legitiem.