Het pensioenfonds houdt de complete beleggingsportefeuille tegen het licht. Eind dit jaar wordt bekend of de Israëlische banken blijvend worden uitgesloten. In de tussentijd wordt niet in de banken belegd.
Het Pensioenfonds Zorg & Welzijn (PFZW) heeft vijf Israëlische banken van zijn uitsluitingslijst gehaald. Op die lijst staan bedrijven waarin het pensioenfonds om principiële redenen niet belegt, aangezien de activiteiten van de ondernemingen haaks staan op de uitgangspunten voor verantwoord beleggen van het fonds.
Reden voor het van de lijst halen van de banken is, vertelde directeur Peter Borgdorff The Rights Forum desgevraagd, dat PFZW dit jaar zijn complete beleggingsportefeuille opnieuw beoordeelt. Eind dit jaar verschijnt een herziene uitsluitingslijst. In de tussentijd staan daarop alleen bedrijven in met name de wapen- en tabaksindustrie, wier activiteiten niet te rijmen zijn met Nederlandse wetgeving.
Begin januari 2014 beëindigde PFZW – of liever gezegd PGGM, de pensioenbeheerder die de PFZW-gelden belegt – zijn beleggingen in vijf Israëlische banken en plaatste die op zijn uitsluitingslijst. Het ging om Bank Hapoalim, Bank Leumi, First International Bank of Israel, Israel Discount Bank en Mizrahi Tefahot Bank.
Reden voor de uitsluiting was, schreef PGGM in een toelichting, ‘de betrokkenheid van de banken bij de financiering van Israëlische nederzettingen in de bezette Palestijnse gebieden’. Die Israëlische kolonies zijn illegaal – kolonisering van bezet gebied is volgens het oprichtingsstatuut van het Internationaal Strafhof zelfs een oorlogsmisdaad – en met het regime van bezetting en kolonisering maakt Israël ernstig inbreuk op de mensenrechten van de Palestijnen. Daarmee handelen de banken in strijd met het mensenrechtenbeleid van PGGM. PFZW-directeur Borgdorff zei het in Trouw zo:
Hier gaat het er ons om dat de bezetting van de Westelijke Jordaanoever de mensenrechten van de Palestijnen schaadt, volgens internationaal recht. We willen geen geld verdienen aan bedrijven die de nederzettingen verder versterken en uitbreiden.
Borgdorff en PGGM zijn drie jaar in gesprek geweest met de banken, in een poging hen ‘te bewegen tot een meer verantwoord beleid’, zoals Borgdorff later dat jaar nog eens in een column schreef. Tevergeefs, zo bleek, waardoor er niets anders op zat dan de beleggingen van de hand te doen en de banken op de uitsluitingslijst te zetten.
Opmerkelijk is dat PFZW niet álle beleggingen in de nederzettingeneconomie beëindigde. In 2017 bleek uit onderzoek van het Deense onderzoekscollectief Danwatch dat het pensioenfonds nog 525 miljoen euro aan beleggingen had in Israëlische en andere ondernemingen die bijdroegen aan de nederzettingen. Ook het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds (ABP) bleek forse beleggingen – ruim een miljard euro – in zulke ondernemingen te hebben. Daarnaast belegt het ABP ook nog altijd in Israëlische banken, ondanks massieve kritiek van mensenrechten- en andere organisaties; half december bood The Rights Forum bestuursvoorzitter Corien Wortmann-Kool een petitie aan waarin wordt aangedrongen op spoedige beëindiging van die beleggingen.
Het ligt voor de hand dat PFZW de vijf banken eind dit jaar opnieuw op de uitsluitingslijst plaatst, ditmaal met de ondernemingen die Danwatch aan het licht bracht erbij. In het beoordelingsproces zal PFZW zich baseren op de OESO-richtlijnen voor de mensenrechten, liet Borgdorff ons weten, en die spreken klare taal. Kort gezegd dienen bedrijven de internationaal erkende mensenrechten te respecteren en inbreuken daarop van derden helpen voorkomen of aan te pakken. Het – zoals Borgdorff het uitdrukte – ‘geld verdienen aan bedrijven die de nederzettingen verder versterken en uitbreiden’ staat daar haaks op.
Uit het in 2018 door Human Rights Watch gepubliceerde onderzoeksrapport Bankrolling Abuse – Israeli Banks in West Bank Settlements bleek bovendien dat de betrokkenheid van de vijf banken nog veel verder gaat dan PGGM veronderstelde. Zij treden niet alleen op als financiers, maar spelen een hoofdrol in de uitbreiding en versterking van de nederzettingen. Ze zijn actief betrokken bij alle fases van de kolonisering: organisatie, bouw, onderhoud en uitbreiding.
Het lijdt ook weinig twijfel dat de banken, en een fors aantal van de andere ondernemingen waarin PGGM belegt, voorkomen in de database die de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten van de VN momenteel samenstelt van bedrijven die betrokken zijn bij de illegale kolonisering. De lijst wordt op korte termijn verwacht en is een hulpmiddel om bedrijven die betrokken zijn bij mensenrechtenschendingen te identificeren.
De maatregel van PGGM in 2014 wekte de woede van de zogenoemde Israël-lobby, die het als haar missie beschouwt Israëls illegale bezetting en kolonisering te beschermen. Organisaties als Christenen voor Israël spraken verontwaardigd van een ‘Israël-boycot’ en organiseerden een grote demonstratie bij het hoofdkantoor van PGGM. Ook joodse organisaties lieten zich horen en een joodse actiegroep riep op tot een ‘tegenboycot’. In de Tweede Kamer spuwde Joël Voordewind (ChristenUnie) zijn gal en namens het Centrum Informatie en Documentatie Israël (CIDI) deed toenmalig directrice Esther Voet hetzelfde. In Israël kreeg de Nederlandse ambassadeur te verstaan dat de Nederlandse regering zich diende uit te spreken tegen ‘iedere vorm van boycot van Israël’.
De protesten noopten PGGM nogmaals tekst en uitleg te verschaffen. Maar kort daarop kondigde Borgdorff aan het besluit toch nog eens grondig tegen het licht te zullen houden. Hij bleek geschrokken van de verontwaardiging en protesten, en bovendien in de war gebracht door het besluit van zijn ABP-collega’s om juist in drie Israëlische banken te blijven beleggen. Die banken – drie van de vijf waarin PGGM belegde – hielden zich volgens ABP keurig aan het internationaal recht en de voorschriften van de UN Global Compact.
Borgdorff liet ons weten dat het besluit om de banken, al dan niet voorlopig, van de uitsluitingslijst te halen niet het gevolg is van de druk van de Israël-lobby. Hoe dat ook zij, in lobbykringen leidde de maatregel tot misplaatst triomfalisme. Kenmerkend is een tweet van directeur Gerald Steinberg van NGO Monitor, de beruchte Israëlische organisatie die is gespecialiseerd in het belasteren van personen en organisaties die zich inzetten voor Palestijnse rechten en een rechtvaardige vrede. ‘De boycot van de banken eindigde vandaag’, schreef hij ten onrechte. De merkwaardige toevoeging dat de maatregel ‘een zware propaganda-nederlaag is voor The Rights Forum en de BDS-beweging’ zegt veel over het verwrongen wereldbeeld van Steinberg en de zijnen.
Of er sprake is van een ‘nederlaag’ is, zo moge duidelijk zijn, een kwestie van afwachten tot eind dit jaar. En mocht PGGM onverhoopt besluiten opnieuw in de Israëlische banken te gaan beleggen, dan is dat geen nederlaag voor The Rights Forum, maar – veel erger – voor het stelsel van internationaal recht en universele mensenrechten. En natuurlijk bovenal voor de Palestijnen op de Westoever en in Oost-Jeruzalem. Zij moeten in dat geval toezien hoe een toonaangevende Nederlandse pensioenorganisatie hun mensenrechten opnieuw overboord zet om een steentje bij te kunnen dragen aan Israëls illegale en heilloze nederzettingenproject.