Op 18 september droeg de VN Israël op om binnen twaalf maanden de bezetting te beëindigen en de Palestijnse gebieden te verlaten. Daarvan resteren er nog zes.
Die opdracht werd door de Algemene Vergadering van de VN geformuleerd in een resolutie die op 18 september 2024 met grote meerderheid (124 voor, 14 tegen, 43 onthoudingen) werd aangenomen.
De resolutie baseert zich op de adviesopinie van het Internationaal Gerechtshof over de juridische consequenties van de Israëlische bezetting van Gaza, Oost-Jeruzalem en de Westelijke Jordaanoever. De VN had het Gerechtshof daar op 30 december 2022 om verzocht.
In een eerder artikel beschreven we de procedure die het Gerechtshof sindsdien heeft gevolgd. Op de website van het hof is die minutieus gedocumenteerd. Meer dan vijftig staten en organisaties gaven schriftelijk en tijdens hoorzittingen hun visie op de kwestie. Dat traject werd in februari 2024 afgerond. Op 19 juli presenteerde het Hof zijn oordeel.
Samengevat stelt het Hof dat Israëls aanwezigheid in bezet gebied inbreuk maakt op het Palestijnse recht van zelfbeschikking, en op het verbod op toeëigening van land met geweld. Het hof toont aan dat Israëls aanwezigheid in al zijn facetten strijdig is met de elementaire volkenrechtelijke verdragen die samen de internationale rechtsorde vormen – en daarom illegaal is.
Israël dient zich daarom volledig terug te trekken uit bezet gebied, dat te herstellen naar de situatie van voor de bezetting, en de Palestijnse bevolking schadeloos te stellen. Door de VN werd daar in de bovengenoemde resolutie de deadline van 18 september 2025 aan gekoppeld – vandaag over zes maanden.
Het oordeel van het Gerechtshof neemt ook bindende verplichtingen met zich mee voor derde staten, waaronder Nederland. We gingen daar in een eerder artikel uitgebreid op in. Eén van de concrete verplichtingen is het instellen van een verbod op handel met (en investeringen in) Israëls illegale nederzettingen in bezet Palestijns gebied.
Daar is geen gehoor aan gegeven. Nederland negeert niet alleen het oordeel van het Internationaal Gerechtshof uit juli, maar ook het advies van de Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV) uit oktober. Ook daarin wordt gewezen op de verplichting om sancties tegen Israël in te stellen.