In een brief aan premier Netanyahu en andere autoriteiten waarschuwt de mensenrechtenorganisatie B’Tselem dat de voorgenomen sloop en ontruiming van twee Palestijnse dorpen een oorlogsmisdaad is, waarvoor zij persoonlijk aansprakelijk zijn.
Aanleiding voor de brief is de aankondiging van minister Avigdor Lieberman van Defensie dat zijn ministerie de sloop en onruiming van twee dorpen op de door Israël bezette Westelijke Jordaanoever voorbereidt. Het gaat om de dorpen Susiya, gelegen in de South Hebron Hills, en Khan al-Ahmar, gelegen in het zogenoemde East One (E1)-gebied tussen Jeruzalem en de illegale Israëlische kolonie Ma’ale Adumim. Volgens Lieberman zal de ontruiming ‘binnen enkele maanden’ plaatsvinden.
In de brief, die persoonlijk is gericht aan premier Netanyahu, de ministers Lieberman en Shaked (Justitie) en andere betrokken autoriteiten, waarschuwt B’Tselem dat het slopen van de dorpen en het ‘evacueren’ (zoals Lieberman het noemt) van de bevolking een oorlogsmisdaad is, waarvoor zij persoonlijk verantwoordelijk zijn. Gedwongen verplaatsing van gemeenschappen is een ernstige schending van de Vierde Conventie van Genève, die ertoe kan leiden dat de verantwoordelijken voor het Internationaal Strafhof belanden.
De Israëlische regering betoogt dat de twee dorpen zijn gebouwd zonder vergunning van de bezettingsautoriteiten. Beide liggen in in het zogeheten C-gebied (Area C) van de Westelijke Jordaanoever, dat als uitvloeisel van de Oslo-akkoorden tot eind jaren negentig onder ‘tijdelijk bestuur’ van Israël kwam. Twintig jaar later staat het dat nog. Op basis daarvan stelt Israël dat Palestijnen in Area C een vergunning van de Israëlische autoriteiten nodig hebben als ze een huis of schuur willen bouwen. Zulke vergunningen worden echter slechts bij zeer hoge uitzondering verstrekt.
In haar brief en een bijbehorend persbericht herinnert B’Tselem eraan dat Israël volgens internationaal humanitair recht de verplichting heeft de Palestijnse bevolking te beschermen. Onlangs wezen de Nederlandse ministers Koenders en Ploumen daar ook op. Aanleiding daarvoor was de sloop door Israëlische militairen van de door Nederland gefinancierde stroomvoorziening van het Palestijnse dorp Jubbah al-Dhib. De ministers stelden onomwonden dat Israël de plicht heeft in de basisbehoeften van de Palestijnse bevolking te voorzien, en dat het slopen van eigendommen van Palestijnen verboden is.
Israël trekt zich van het recht echter consequent niets aan. Het Israëlische beleid in het C-gebied – 60 procent van de Westoever – is erop gericht de Palestijnse bevolking gaandeweg het leven onmogelijk te maken of botweg te verjagen, om zodoende ruimte te maken voor uitbreiding van de Israëlische kolonies (‘nederzettingen’). De bedoeïenengemeenschappen van de South Hebron Hills en het E1-gebied behoren tot de voornaamste slachtoffers van dit beleid.
De VN en de EU en haar lidstaten proberen de meest kwetsbare gemeenschappen te steunen door hier en daar voor elementaire voorzieningen (water, elektriciteit, woningen, schooltjes, landbouwprojecten) te zorgen. Ook die worden echter aan de lopende band door Israëlische slooptroepen vernield. Tussen 2001 en 2016 vernietigde Israël Europese projecten ter waarde van zo’n 74 miljoen dollar. Schadevergoeding daarvoor is nooit betaald, noch door de EU geëist.
Jaren van Nederlandse, Europese en andere internationale protesten tegen het wrede en illegale Israëlische beleid in bezet Palestina hebben niets uitgehaald. Als het erop aankomt laat de internationale gemeenschap de ontwikkelingen op hun beloop. Dat is niet te rijmen met de humanitaire uitgangspunten die Nederland en de EU zeggen te hanteren. Nemen ze die principes serieus, dan zijn harde maatregelen tegen de bezetter nodig, zoals die in allerlei gevallen ook tegen andere landen worden getroffen.
Laat de internationale gemeenschap dat na, dan moeten de bewoners van Susiya en Khan al-Ahmar over enkele maanden hun woonplaatsen verlaten. Dat premier Netanyahu en anderen zich daar later voor het Internationaal Gerechtshof voor moeten verantwoorden, is voor hen een schrale troost.
Ik koester een diepgewortelde hoop op vrede in het midden-oosten met gerechtigheid als basis.
Doekle Terpstra
Bestuurder