Israël stort Palestijnse waterputten vol met cement

Zowel in Israël als in bezet Palestijns gebied worden Palestijnen door de Israëlische autoriteiten verdreven. Voorbeelden uit een onmenselijke praktijk die al sinds 1947 bestaat.

Een waterput van de Palestijnse familie Dudin in Al-Hijrah wordt volgestort met cement. © Screenshot Quds News Network

Op woensdag 26 juli werd de landbouwgrond van de Palestijnse familie Dudin door de Israëlische bezettingsautoriteiten verwoest. Met een bulldozer werd een halve hectare ingezaaid land onbruikbaar gemaakt. Om irrigatie onmogelijk te maken werden de drie water­putten van de familie volgestort met cement, zoals te zien in een op Twitter geplaatste video. In dagblad Haaretz schrijft de Israëlische journalist Gideon Levy dat hij getuige is geweest van ‘meer dan een paar’ vergelijk­bare gevallen, maar ook van Palestijnse waterputten die door Israëlische kolonisten werden vergiftigd met karkassen van dieren.

Deportatie

De barbaarse actie vond plaats bij de plaats Al-Hijrah in het gebied ten zuiden van de stad Al-Khalil (Hebron) op de bezette Westelijke Jordaanoever. Dat gebied, de South Hebron Hills, wordt door Israël gaandeweg ontdaan van zijn Palestijnse bevolking. Acht Palestijnse dorpen, deel uitmakend van een cluster van 19 dorpen dat bekendstaat als Masafir Yatta, staan op de nominatie door Israël te worden ontvolkt. Duizend Palestijnen kunnen ieder moment worden gedeporteerd.

Voor hun deportatie werd in 2022 toestemming verleend door het Israëlische Hoog­gerechtshof. Let wel: het lot van de lokale bevolking ligt in handen van rechters van de bezetter die de wetten van de bezetter toepassen. Raad eens hoe dat afloopt: de duizend Palestijnen werden als ‘indringers’ tot deportatie veroordeeld. Hun dorpen mogen worden gesloopt. Zo wordt de Palestijnse aanwezigheid uitgewist.

Het lot van de lokale bevolking ligt in handen van rechters van de bezetter die de wetten van de bezetter toepassen. Raad eens hoe dat afloopt.

Het is een schoolvoorbeeld van de cruciale rol die de Israëlische rechterlijke macht speelt in de etnische zuivering en kolonisering van bezet Palestijns gebied en in het ontzeggen van gelijke rechten aan Palestijnen in Israël. Afgelopen week beschreven we die rol aan de hand van andere voorbeelden. In een tweede stuk zoomden we in op Oost-Jeruzalem.

Ook in Israël

Ook in Israël zelf worden Palestijnen gedwongen hun leefgebied te verlaten. Een Israëlische rechtbank oordeelde op 24 juli dat de ruim vijfhonderd inwoners van de bedoeïenen­gemeenschap Ras Jarabah voor 1 maart 2024 moeten zijn vertrokken na eerst hun eigen dorp te hebben afgebroken.

Ras Jarabah ligt in de Naqab-woestijn (Negev) en omvat een gebied van 34 hectare dat toebehoort aan de Al-Hawashlah-gemeenschap. Volgens de Israëlische rechtbank moet het dorp verdwijnen omdat het ‘de uitbreiding van Dimona hindert’. Die stad, bekend om zijn nucleaire reactor, werd in 1953 gesticht op land van dezelfde bedoeïenen­gemeen­schap. Een nieuwbouwwijk van duizenden woningen onder de naam ‘Rotem’ zal nu de rest van hun land opslokken.

Een verzoek van de Palestijnen om als gemeenschap te worden opgenomen in de nieuwe wijk werd afgewezen. Volgens de Israëlische ‘Bedoeïenen Autoriteit’ kunnen bedoeïenen alleen terecht in speciale bedoeïenendorpen, niet in Joods-Israëlische steden. Hen rest het ‘aanbod’ zich te vestigen in de nabijgelegen plaats Qasr al-Sir op land dat in bezit is van een andere bedoeïenengemeenschap.

Nachtmerrie

In een eerder artikel beschreven we de nachtmerrie die de Palestijnse bedoeïenen sinds 1947 is overkomen en – als Israelische staatsburgers – nog steeds overkomt. Aan de vooravond van de Nakba – de verdrijving van 750 duizend Palestijnen door Joodse strijd­groepen en het Israëlische leger tussen november 1947 en begin 1949 – werd de Naqab-woestijn bevolkt door 90 duizend bedoeïenen die er 99 procent van de bevolking uitmaakten. Na de Nakba resteerden er elfduizend. Die werden in 1956 gedwongen zich in een reservaat – de siyag – te vestigen. Uit de dorpen die ze er bouwden worden zij opnieuw verdreven, veelal naar zeven verpauperde townships waarin Israël de bedoeïenen wil ophokken.

In 1947 werd de Naqab bevolkt door 90 duizend bedoeïenen die er 99 procent van de bevolking uitmaakten.

De tijdens de Nakba verdreven bedoeïenen vestigden zich deels op de Westelijke Jordaanoever, onder meer in de South Hebron Hills, de Jordaanvallei en plaatsen als Khan al-Ahmar. Sinds 1967 leven zij daar onder Israëlische bezetting, met nieuwe verdrijving als gevolg.

Besproeid met gif

Recent werd bekend welke middelen Israël daartoe heeft ingezet. Uit een grootschalig onderzoeksproject van het Taub Center for Israel Studies van New York University naar het Israëlische nederzettingenproject blijkt dat het Israëlische leger in 1972 Palestijns land op de bezette Westelijke Jordaanoever heeft besproeid met gif om de Palestijnse bewoners te verdrijven.

Het onderzoek vond plaats op basis van duizenden tot voor kort geheime documenten die voor het eerst zijn gepubliceerd en gecatalogiseerd. Een van de onderwerpen betreft de inzet van het Israëlische leger om de bewoners van Aqraba, een Palestijns dorp in de Jordaanvallei, te verdrijven. De documenten tonen hoe het leger te werk ging, en hoe het, stuitend op Palestijns verzet, steeds drastischer maatregelen trof.

De eerste stap was de onteigening van het land van de Palestijnen onder het valse voorwendsel dat er een militair oefenterrein zou worden gevestigd. Toen de Palestijnen volhardden in het bewerken van hun land werden hun gereedschappen vernield. Toen ook dit niet het beoogde effect had werd besloten de Palestijnse gewassen te vernietigen. Eerst met legervoertuigen, maar al gauw volgde een nog radicalere methode: met een vliegtuig werd een giftige chemische stof over het gebied gesproeid. De stof was dodelijk voor dieren en gevaarlijk voor mensen.

De documenten laten alle stappen van het proces zien: van de besluitvorming tot de planning en uitvoering. Ook de gevolgen voor de Palestijnse bewoners worden duidelijk, onder meer uit een brief die de burgemeester van Aqraba aan de Israëlische legerleiding stuurde: ‘De schade is ondraaglijk. […] Hoe kunnen wij nog voor onszelf zorgen?’

Golda Meïr

Ondanks het verzet van de Palestijnse bevolking en verzoekschriften aan de legerleiding nam het Israëlische leger het land in mei 1973 definitief over. Documenten vermelden de vestiging van een buitenpost gevolgd door de permanente nederzetting Gitit. Die bestaat nog steeds en wordt bewoond door zo’n vijfhonderd Israëlische kolonisten. Uiteindelijk werd 83 procent van het land van Aqraba door Israël in beslag genomen.

De leider van het onderzoeksproject, voormalig Israëlisch staatsarchivaris Yaacov Lozowick, stelt dat het opzetten van het archief hem heeft doen beseffen dat de Israëlische regering een centrale rol speelt in het nederzettingenproject: ‘De overheid is de motor, alles gaat daar doorheen.’ Dat bevestigt ook Ronald W. Zweig, vertrekkend hoofd van het Taub Center: ‘Deze enorme nationale onderneming is het resultaat van het initiatief van opeenvolgende Israëlische regeringen. Niet alleen rechtse, maar alle regeringen.’ Tijdens de gif-affaire in Aqraba stond de regering onder leiding van premier Golda Meïr van de Arbeidspartij.

Tyfus-bacteriën

Het gebruik van gif om Palestijnse woonplaatsen onleefbaar te maken heeft een langere traditie. Nog voor de proclamatie van de staat Israël op 14 mei 1948 werd een programma opgezet om waterbronnen te vergiftigen met tyfus-bacteriën. Het programma, met de bijbelse benaming ‘Operatie Werp Uw Brood’ (Prediker 11:1), kwam tot stand met directe betrokkenheid van vooraanstaande wetenschappers en politieke en militaire kopstukken als David Ben-Gurion en Moshe Dayan, hoewel het in strijd was met het Protocol van Genève uit 1925, dat het gebruik van bacteriologische wapens verbiedt.

De ambitie om ook in Arabische hoofdsteden als Cairo en Beirut bronnen te vergiftigen bleek niet realiseerbaar.

In september 2022 onthulden de Israëlische historici Benny Morris en Benjamin Kedar dat het programma, waarvoor tot dat moment wel aanwijzingen, maar weinig concrete bewijzen bestonden, een grotere reikwijdte had dan vermoed. Naast dorpen – aanvankelijk met name tussen Tel Aviv en Jeruzalem – bleken ook steden als Akko en Gaza doelwit te zijn geweest. De ambitie om ook in Arabische hoofdsteden als Cairo en Beirut bronnen te vergiftigen bleek niet realiseerbaar.

Ongetwijfeld zullen er in de toekomst, wanneer Israëlische archieven opengaan, meer onthullingen volgen over deze en latere operaties. Vooralsnog liggen veel historische documenten begraven in die archieven, voorzien van het etiket ‘geheim’ en onbereikbaar voor onderzoekers. Volgens een overzicht van het Israëlische Akevot-instituut is van de circa 17 miljoen documenten in het Staatsarchief en het archief van leger en Defensie slechts 2,8 procent toegankelijk. Tal van andere archieven – van ministeries en inlichtingendiensten – zijn volledig gesloten.

© 2007 - 2024 The Rights Forum / Privacy Policy