Een wetsvoorstel dat gelijke rechten voor alle inwoners van Israël bepleit wordt door het Israëlische parlement niet in behandeling genomen. Gelijke rechten worden niet gezien als verrijking van de democratie, maar als bedreiging voor de ‘joodse staat’.
Zelden zal de keuze tussen gelijkheid en ongelijkheid zo helder op tafel hebben gelegen als afgelopen maandag in het Israëlische parlement, de Knesset. Daar boog het presidium, het toezichthoudende orgaan, zich over de vraag of een ingediend wetsvoorstel wel tot de Knesset kon worden toegelaten.
Het wetsvoorstel, ingediend door de drie fractieleden van de partij Tajammu’ (Balad), bepleit gelijke rechten voor alle inwoners van Israël, dat als ‘Staat voor al haar burgers’ wordt gedefinieerd.
Vertaald naar de praktijk garandeert het wetsvoorstel de rechten van alle niet-joodse inwoners van Israël. Dat betreft voornamelijk de ruim anderhalf miljoen Palestijnen die twintig procent van de Israëlische bevolking uitmaken. Zij zijn nazaten van de Palestijnen die rond 1948 niet door Israël werden verdreven – althans, niet tot buiten de grenzen van de nieuwe staat Israël.
De Palestijnen in Israël hebben nooit gelijke rechten gekend. Per 2018 zijn 65 discriminerende wetten op hen van toepassing. Schrijnend dieptepunt van hun rechteloosheid is de in gang zijnde etnische zuivering van de Palestijnse bedoeïenengemeenschap in de Naqab-woestijn (Negev); zij dienen plaats te maken voor dorpen en steden die slechts voor joden toegankelijk zijn.
Het wetsvoorstel gaat in wezen over de vraag wat voor land Israël zeventig jaar na zijn stichting wil zijn. Is het toe aan een inclusieve samenleving met een gelijkwaardige positie voor de oorspronkelijke bewoners, of handhaaft het de tweede- en derderangs status van de Palestijnen als zijnde ondergeschikt aan de joodse inwoners?
Met andere woorden: Israël kan een democratische rechtsstaat zijn of een ‘joodse staat’, maar niet beide. Het presidium van de Knesset maakte maandag op hoog volume bekend dat Israël met volle kracht inzet op een joodse staat, waarin geen plaats is voor gelijke rechten voor niet-joden.
Aldus werd het wetsvoorstel in de ban gedaan; bespreking ervan door het parlement werd taboe verklaard. De officiële reden: het wetsvoorstel zou ‘Israëls bestaan als staat voor het joodse volk ontkennen’. Op die grond mag het uit het parlement worden geweerd.
De juridisch adviseur van de Knesset, Eyal Yinon, benadrukte die notie. Hij stelde dat de wet beoogt het karakter van Israël te veranderen van een ‘natiestaat voor het joodse volk’ in een ‘staat waarin joden en Arabieren een gelijke nationale status hebben’. En dat, oordeelde het presidium, is onbespreekbaar.
Yuli Edelstein (Likud), voorzitter van de Knesset en lid van het presidium, zette nog een tandje bij door de wet ‘bespottelijk’ te noemen, een ‘provocatie’ en een aanval op de ‘fundamenten van de staat’. Zeven van de tien leden van het presidium spraken zich uit tegen het wetsvoorstel, één onthield zich op grond van procedurele gronden van stemming, slechts twee stemden voor. Gelijke rechten zijn voor de Knesset onbespreekbaar.
Een wetsvoorstel dat in de Knesset juist uitvoerig is besproken is de zogenoemde Jewish Nation State Bill. Het voorstel, dat op 1 mei in de eerste van drie stemronden met 64 tegen vijftig stemmen werd aangenomen, staat bol van de racistische bepalingen. Het debat erover dient als goede graadmeter van de Israëlische democratie.
De inzet van het wetsvoorstel werd door een van de indieners, Likud-parlementariër Avi Dichter, als volgt weergegeven:
Anyone who does not belong to the Jewish nation cannot define the State of Israel as his nation-state. The Palestinians will not be able to define Israel as their nation-state.
Een voorbeeld van de in het voorstel opgenomen bepalingen is de legitimering van joodse gemeenschappen die slechts voor joden toegankelijk zijn, en waaruit niet-joden geweerd mogen worden. Hoewel dergelijke discriminatie al op grote schaal voorkomt, beoogt de nieuwe wet deze een wettelijk fundament te geven.
Sommige bepalingen gingen zelfs de Knesset te ver. Zo werd een artikel geschrapt waarin officieel werd vastgelegd dat Israëls democratische waarden ondergeschikt zijn aan zijn ‘joodse identiteit’. De bedoeling van dit artikel was om uitspraken van de wetgevende macht te kunnen overrulen.
Over het wetsvoorstel bestaat verdeeldheid, reden waarom het voorlopig wordt geparkeerd. Israël worstelt na zeventig jaar nog altijd opzichtig met zijn identiteit. Het debat daarover draait niet om de bescherming van de democratische rechtsstaat, maar om de mate van discriminatie en apartheid die acceptabel wordt geacht.
Voor de slachtoffers van dat streven is in het debat geen plaats. Het wetsvoorstel dat de Palestijnse rechten moet garanderen is als ‘provocatie’ onbespreekbaar verklaard. Dat is de stand van zaken in het land dat zich graag profileert als westerse democratie.