Met onder andere: Spyware van Israëlisch cyberbeveiligingsbedrijf op telefoons van zes Palestijnse activisten gedetecteerd, zes ngo’s ook op Westelijke Jordaanoever terroristisch verklaard, en Israël wil geen Amerikaans consulaat voor de Palestijnen in Jeruzalem.
Op de mobiele telefoons van zes Palestijnse mensenrechtenactivisten is spyware van het Israëlische surveillancebedrijf NSO Group gedetecteerd. Dat blijkt uit een rapport van de non-profit organisatie Frontline Defenders dat op 8 november werd gepubliceerd. Het rapport kwam tot stand met hulp van Amnesty International, en werd op onafhankelijke wijze gecontroleerd door de Universiteit van Toronto.
De spyware verleent de digitale indringers toegang tot alles wat de eigenaar van de mobiele telefoon uitvoert en opslaat. Ook kan meegeluisterd worden met de telefoongesprekken van de eigenaar.
Drie van de gehackte Palestijnen werken voor de maatschappelijke organisaties Bisan, Addameer en Al-Haq – drie van de zes ngo’s die vorige maand door Israël op de nationale terrorismelijst werden geplaatst. De anderen werken niet voor maatschappelijke organisaties en wensen anoniem te blijven.
Hoewel het niet duidelijk is wie de NSO-spyware heeft geïnstalleerd beschouwt Frontline Defenders Israël als hoofdverdachte. Dat heeft onder andere te maken met het feit dat de spyware ontdekt werd in dezelfde periode als het op de nationale terrorismelijst plaatsen van de zes organisaties.
Al-Haq heeft er bij de Verenigde Naties op aangedrongen de kwestie te onderzoeken. ‘We roepen de Verenigde Naties op om een onderzoek te starten om de partij te achterhalen die verantwoordelijk is voor het gebruiken van dit programma op de telefoons van mensenrechtenactivisten, een zet die hun leven in gevaar bracht’, aldus Tahseen Elayyan, juridisch onderzoeker bij Al-Haq. Op een persconferentie die de zes organisaties bijeenriepen nadat het nieuws van de hack bekend werd riep Sahar Francis, de directeur van Addameer, op tot internationale steun en bescherming.
De zes Palestijnse ngo’s die Israël twee weken geleden op de nationale terrorismelijst plaatste zijn nu ook op de Westelijke Jordaanoever als ‘terroristische organisaties’ aangemerkt. De opperbevelhebber van het Centrale Commando van het Israëlische leger, die toezicht houdt op de activiteiten op de Westelijke Jordaanoever, tekende op 7 november een militair bevel waarmee de maatregel ook in Palestijns gebied van kracht werd.
Voorafgaand aan het besluit konden de organisaties nog steeds opereren op de Westelijke Jordaanoever, ongeacht of Israël hen als ‘terroristisch’ had bestempeld. Het nieuwe militaire bevel houdt in dat het leger direct kan optreden tegen de organisaties, hun medewerkers kan arresteren op verdenking van lidmaatschap van een terreurgroep, hun kantoren kan overvallen en apparatuur in beslag kan nemen.
In een verklaring zei het Israëlische leger dat het hoofd van het Centrale Commando had besloten het bevel te ondertekenen nadat hem ‘uitgebreide, gevarieerde en betrouwbare informatie was getoond waaruit blijkt dat deze organisaties een tak zijn van de terreurorganisatie het Volksfront voor de Bevrijding van Palestina (PFLP)’. Het Israëlische nieuwsplatform +972Magazine publiceerde in samenwerking met The Intercept vorige week een analyse van geheime Israëlische dossiers die de Israëlische regering in mei 2021 naar Europese landen stuurde om hen ervan te overtuigen dat de zes Palestijnse organisaties banden hadden met het PFLP. Uit die analyse blijkt dat er in de dossiers geen concreet bewijs is voor de Israëlische beschuldigingen.
De Ierse minister van Buitenlandse Zaken Simon Coveney komt tot dezelfde conclusie. In een interview met The Jerusalem Post op 2 november zei Coveney dat Israël geen overtuigend bewijs heeft geleverd dat erop zou wijzen dat de zes ngo’s als ‘terroristische organisaties’ aangemerkt kunnen worden. Al-Haq, één van de zes organisaties, verwelkomde de verklaring van de Ierse minister.
De komende dagen zullen wij in verschillende artikelen uitgebreid stilstaan bij de meest recente ontwikkelingen.
De Israëlische regering heeft zich publiekelijk gekant tegen een Amerikaans plan om het consulaat voor de Palestijnen in Jeruzalem te heropenen, als onderdeel van de inspanningen om de banden tussen de VS en de Palestijnen te herstellen. De voormalige Amerikaanse president Trump sloot de deuren van het consulaat in Jeruzalem en verhuisde zijn medewerkers naar de Amerikaanse ambassade in Israël. De Israëlische regering wil voorkomen dat president Biden het besluit van zijn voorganger terugdraait.
‘Mijn standpunt, zoals ik dat ook heb gepresenteerd aan de Amerikanen… is dat er geen plaats is voor een Amerikaans consulaat voor de Palestijnen in Jeruzalem,’ verklaarde de Israëlische premier Naftali Bennett. ‘Jeruzalem is de hoofdstad van één staat en dat is de staat Israël,’ vervolgde hij. De Israëlische minister van Buitenlandse Zaken Yair Lapid voegde daaraan toe dat de Israëlische regering wel zou toestaan dat de VS een consulaat in Ramallah openen.
In een verklaring zei het ministerie van Buitenlandse Zaken van de Palestijnse Autoriteit dat het de heropening van het consulaat beschouwt als onderdeel van de inspanningen van de internationale gemeenschap om een einde te maken aan de decennialange Israëlische bezetting. ‘Oost-Jeruzalem is een onlosmakelijk deel van het bezette Palestijnse gebied en is de hoofdstad van de staat Palestina. Israël heeft als bezettende macht niet het recht om een veto uit te spreken over het besluit van de Amerikaanse regering,’ aldus de verklaring.
Israëlische troepen hebben op 5 november een 15-jarige Palestijnse jongen doodgeschoten. De jonge Mohammed Da’das uit het New Askar vluchtelingenkamp was aanwezig bij een confrontatie tussen Israëlische militairen en Palestijnse jongeren in het dorp Deir al-Hatab, nabij de illegale Israëlische kolonie Elon Moreh. Volgens Defense for Children International – Palestine (DCIP) vinden er in dat gebied regelmatig demonstraties plaats tegen de inbeslagname van Palestijns land ten gunste van Israëlische kolonisten.
Soldaten die waren ingezet om de Palestijnen weg te sturen bestookten de demonstranten met traangasgranaten en schokgranaten. Mohammed werd van een afstand van vijftig meter door een scherpschutter in zijn buik geraakt. Vervolgens werd hij, hevig bloedend, in een auto naar een ziekenhuis in Nablus gebracht. Een uur later werd hij dood verklaard. Mohammed is het 15de Palestijnse kind dat dit jaar door Israëlische militairen op de Westelijke Jordaanoever is doodgeschoten, zo meldt DCIP.
Op Twitter zei de delegatie van de Europese Unie in de Palestijnse gebieden ‘gechoqueerd’ te zijn over de dood van Mohammed. Volgens de EU is zijn dood het gevolg van ‘het aanhoudende disproportionele gebruik van dodelijk geweld door Israëlische veiligheidstroepen’. In de tweet riep de delegatie tot een snel onderzoek om dergelijke incidenten in de toekomst te voorkomen. Ook wees de delegatie op Israëls verplichting onder het internationaal recht om kinderen in bezet gebied te beschermen.
Nog altijd gaat het jaarlijkse olijvenoogstseizoen in de Palestijnse gebieden gepaard met een groot aantal kolonistenaanvallen op Palestijnse boeren, hun land en hun bezittingen. Op 6 november hakten Israëlische kolonisten ruim veertig olijfbomen om in de buurt van Nablus, op de Westelijke Jordaanoever. De kolonisten, waarschijnlijk afkomstig uit de beruchte kolonie Yitzhar, vernietigden ook een waterput. Diezelfde dag vielen kolonisten Palestijnse boeren aan die bezig waren met de olijvenoogst in het dorp Teqoua, ten oosten van Bethlehem. De Palestijnse boeren wisten de aanval af te slaan en de kolonisten uit hun boomgaard te verjagen.
Ook Israëlische soldaten spelen een rol in het verstoren van de olijvenoogst. Zij beschermen niet alleen de kolonisten tijdens hun aanvallen, maar nemen ook regelmatig gereedschap in beslag. Dat gebeurde bijvoorbeeld in Qaryout, ten zuiden van Nablus, terwijl Palestijnse boeren aan het oogsten waren. Tientallen militairen betraden de boomgaard en namen ladders en andere landbouwwerktuigen in beslag.
Kolonisten voerden afgelopen week daarnaast aanvallen uit die niet gerelateerd waren aan de olijvenoogst. Zo bekogelde een groep kolonisten Palestijnse auto’s op de weg tussen Jenin en Nablus met stenen. Palestijnen die zich tegen de aanval verzetten werden door het Israëlische leger weggejaagd met traangas en schokgranaten. In het dorp Surif vielen kolonisten op 5 november Palestijnse huizen aan en staken zij een stacaravan in brand.
Zelfs speeltuinen zijn niet veilig voor de kolonistenterreur op de Westelijke Jordaanoever. Op 6 november betrad een aantal kolonisten een speeltuin in het dorp Susiya, waar zij de kinderen wegjoegen en de speeltoestellen probeerden te vernielen. Volgens Rateb Jabour, een plaatselijke activist, bestond de groep kolonisten uit zo’n tweehonderd mannen. De speeltoestellen in de speeltuin waren gedoneerd en geïnstalleerd door een Franse organisatie.
Israëlische bezettingstroepen hebben op 4 november een Palestijnse waterbron onbruikbaar gemaakt door die vol te storten met gewapend beton. De bron bevond zich in de buurt van het dorp Beit Ummar, ten noorden van Hebron, op land dat in privébezit is van twee Palestijnse boeren. De aanval vormt een ernstige schending van de rechten van Palestijnen op hun land en natuurlijke hulpbronnen, en is bedoeld om hen de toegang tot water te ontzeggen.
Israëlische militairen hebben op 3 november een Palestijns huis in de buurt van Hebron gesloopt. Fuad al-‘Amour, de coördinator van de Protection and Steadfastness Comités in Masafer Yatta en het heuvelgebied ten zuiden van Hebron, zei dat de soldaten, vergezeld door verschillende bulldozers, de al-Jawaya-gemeenschap binnenvielen en het huis van Hussein Nawaj’a en zijn tien familieleden met de grond gelijk maakten. Volgens Rateb Jabour zijn de Palestijnse gemeenschappen in het gebied regelmatig het doelwit van Israëlische acties en slooporders. Het doel van de acties is om de Palestijnse families van hun land te drijven en de illegale, op gestolen Palestijns land gebouwde kolonie Ma’on uit te breiden, aldus Jabour.
Op 2 november was het 104 jaar geleden sinds de Britse regering sympathie betuigde aan de zionistische aspiraties in Palestina, in de vorm van de zogeheten Balfour-verklaring. In een brief aan de vooraanstaande Britse zionist Lionel Walter Rothschild schreef minister van Buitenlandse Zaken Arthur Balfour op 2 november 1917 dat zijn regering zich zou inzetten voor ‘de stichting van een joods nationaal tehuis in Palestina’. Als voorbehoud stelde de regering dat het project niet ten koste mocht gaan van de rechten van ‘de niet-joodse gemeenschappen’ – een belofte die nooit is waargemaakt.
De internationale gemeenschap heeft in talloze VN-resoluties en nationale verklaringen keer op keer bevestigd dat Israël al decennialang een onrechtmatige bezetting van Palestijns gebied in stand houdt. Desondanks blijven sancties en andere maatregelen om Israël ertoe te bewegen de rechten van Palestijnen te respecteren nog altijd uit.
Om die reden hebben Palestijnen de verklaring, die zij de ‘Balfour belofte’ noemen, altijd veroordeeld. Groot-Brittanië gaf middels de verklaring land weg waar de Britten in werkelijkheid geen zeggenschap over hadden, zo beargumenteren zij. Voorafgaand aan de 100ste verjaardag van de verklaring schreef de president van de Palestijnse Autoriteit, Mahmoud Abbas, een opiniestuk waarin hij het document betreurde en zei dat het een proces in gang had gezet dat leidde tot een eeuw van Palestijns lijden en geen reden voor feest zou moeten zijn. Osama Saadi, een Palestijns-Israëlische parlementariër, herhaalde die boodschap afgelopen week in een toespraak: ‘Het Joodse volk heeft zijn eigen thuis en de Palestijnen niet.’