Europese hulpprojecten voor Palestijnen worden door Israël op grote schaal gesloopt. Daarmee is ook Nederlands belastinggeld gemoeid. De kwestie roept twee vragen op. Hoe groot is de schade precies? En waarom grijpt niemand in?
Op 10 september publiceerde de VN-organisatie OCHA (Office for the Coordination of Humanitarian Affairs) alarmerende cijfers over het toegenomen aantal Palestijnse bouwwerken dat door Israël op de bezette Westelijke Jordaanoever is gesloopt of geconfisqueerd. In de maanden maart tot en met augustus, waarin de Westoever in de greep van de corona-pandemie was, zijn er 389 gesloopt. Vijftig daarvan waren gefinancierd door internationale donoren.
Volgens de database van OCHA sloopten de Israëlische autoriteiten sinds begin 2009 op de Westoever bijna zevenduizend Palestijnse huizen, werkplaatsen en andere bouwwerken, inclusief voorzieningen voor drinkwater en elektriciteit. Daarvan waren er 1.165 gefinancierd door internationale donoren, met name Europese regeringen en organisaties. Ook Nederland financiert al vele jaren hulpprojecten ten behoeve van de onder Israëlische bezetting levende Palestijnen.
Uit openbare EU-bronnen valt de exacte omvang van de kapitaalvernietiging waarmee de Israëlische sloop gepaard gaat niet op te maken. De verstrekte gegevens zijn incompleet en onduidelijk. Wie bijvoorbeeld wil weten hoe hoog de schade is die Israël sinds het begin van het millennium heeft aangericht aan Europese projecten in Oost-Jeruzalem, de Westelijke Jordaanoever en Gaza, zoekt vergeefs naar een overzicht en is aangewezen op cijfers van derden.
De Europese Vertegenwoordiging voor de Westelijke Jordaanoever en Gaza (EUREP) registreert sinds 2009 de aantallen door Israël gesloopte bouwwerken en projecten, en publiceert die cijfers sinds 2014 in de vorm van informatieve halfjaarlijkse rapportages. Online zijn er echter slechts zes te vinden. Ze bestrijken de jaren 2016, 2017 en 2018.
Over die drie jaar wordt een door Israël aan Europese projecten toegebrachte schade van ruim een miljoen euro gedocumenteerd. Dat ligt in lijn met het bedrag van 1.035.000 euro dat de ministers Blok en Kaag in juni 2018 aan de Tweede Kamer rapporteerden over de periode van mei 2015 tot mei 2018. Daarnaast wordt geregeld melding gemaakt van kostbare Europese projecten die door Israël waren stilgelegd of met sloop werden bedreigd, en van de inbeslagname van materialen en machines. De daarmee gemoeide kosten zijn, naar het zich laat aanzien, niet in de genoemde bedragen opgenomen.
Over eerdere jaren is slechts de opmerking te vinden dat van 2009 tot 2017 voor 1,2 miljoen euro aan Europese projecten is verwoest of geconfisqueerd. Gegevens over eerdere jaren en over 2019 en de eerste helft van 2020 ontbreken geheel.
Bezwaarlijk is verder dat de EUREP-cijfers alleen Oost-Jeruzalem en de Westelijke Jordaanoever betreffen; de schade aan Europese projecten in Gaza valt buiten de rapportages. Alleen al gezien de verwoestende Israëlische aanvallen op Gaza in 2014, 2012 en 2008 kan worden aangenomen dat die aanzienlijk is. In 2001 vernietigden Israëlische troepen de in aanbouw zijnde haven van Gaza, waarin Nederland 23 miljoen euro had geïnvesteerd.
Een completer beeld komt naar voren uit cijfers die in de loop der jaren door onder meer de Electronic Intifada zijn gepubliceerd. Dat doorgaans goed geïnformeerde medium maakt melding van een voor het Europees parlement samengesteld overzicht, waaruit zou blijken dat Israël in de eerste elf jaar van dit millennium, van 2000 tot en met 2010, 82 Europese projecten sloopte ter waarde van 56 miljoen dollar.
Ook besteedt Electronic Intifada aandacht aan een schatting van de NGO EuroMed Rights, die de schadepost aan Europese projecten in juni 2016 becijferde op 74 miljoen dollar, gemeten vanaf begin 2001. Alleen al in 2014 gingen projecten ter waarde van circa 26 miljoen dollar verloren ten gevolge van de Israëlische bombardementen op Gaza.
Deze cijfers geven een veel grimmiger beeld dan de gegevens van EUREP. In beide genoemde perioden kwam gemiddeld een bedrag van zo’n vijf miljoen dollar – meer dan vier miljoen euro – per jaar voor rekening van de Europese belastingbetaler. Extrapolatie van deze cijfers zou betekenen dat de totale schade aan Europese projecten in de eerste twee decennia van het millennium ruim boven de 80 miljoen euro lag.
Bekend is dat Israël steevast weigert de toegebrachte schade te vergoeden. Slechts bij hoge uitzondering en onder zware druk gaat het daartoe over, blijkt uit de rapportages van EUREP. Daaruit blijkt verder dat onbekend is of de bij projecten betrokken landen altijd op schadevergoeding aandringen. Van een uniforme Europese aanpak lijkt geen sprake.
Het feit dat de EU en Nederland niet in staat zijn geweest deze jarenlange destructie en verspilling een halt toe te roepen, vraagt om een adequate verklaring. Die begint met het bieden van inzicht in het precieze aantal door Israël gesloopte, stilgelegde of anderszins gehinderde Europese en Nederlandse projecten en de kosten die daarmee gemoeid zijn, en geeft antwoord op de vraag waarom schade niet resoluut en op uniforme wijze wordt verhaald.
Onder geldende internationale verhoudingen is het ongekend dat een Europees of Nederlands hulpproject door een bondgenoot wordt gesloopt. Zoiets zou gevolgen moeten hebben en zich geen tweede keer mogen voordoen – laat staan 1.165 keer, zoals door OCHA gerapporteerd. Bovendien is het eind niet in zicht: in 2020 zijn door Israël tot dusver 522 Palestijnse bouwwerken gesloopt, waaronder tachtig die door internationale donoren waren gefinancierd.
Bovenal moet van Israël de garantie worden bedongen dat humanitaire projecten voortaan ongemoeid worden gelaten. Na twintig jaar en een geschatte Europese schadepost van meer dan 80 miljoen euro is dat een noodzakelijke eis; daarover behoort geen misverstand te bestaan.