Israël mag het op de bezette Westelijke Jordaanoever gelegen dorp Khan al-Ahmar slopen en de bewoners deporteren. Tot dat oordeel kwamen de rechters van het Israëlische Hooggerechtshof, die zich daarmee volgens de organisatie B’Tselem medeverantwoordelijk maken voor een oorlogsmisdaad.
Het dorp Khan al-Ahmar op de bezette Westelijke Jordaanoever mag worden gesloopt en zijn bevolking van 181 bedoeïenen naar elders worden overgebracht. Met dat besluit maakte het Israëlische Hooggerechtshof vandaag een eind aan de juridische procedures van de bewoners tegen de ontruiming van hun dorp, schrijft de krant Haaretz (€). Het is nu aan de Israëlische autoriteiten om te bepalen wanneer de ontruiming plaatsvindt.
Begin juli maakte het Israëlische leger al een begin met de gewelddadige ontruiming van het dorp. Die operatie werd stopgezet na een last-minute beroep van de bewoners op het Israëlische Hooggerechtshof. Zij eisten dat de staat hun dorp legaliseert.
Khan al-Ahmar ontstond rond 1950, nadat Israël vrijwel de volledige Palestijnse bedoeïenenpopulatie uit de Naqab-woestijn (Negev) had verdreven. Veel bedoeïenen kwamen op de Westelijke Jordaanoever terecht, waar zij hun levens opnieuw opbouwden in dorpen zoals Khan al-Ahmar.
In 1967 bezette Israël de Westoever en kregen de bedoeïenen met een herhaling van zetten te maken. Hun woonplaatsen zouden ‘illegaal’ zijn: de bewoners beschikken niet over vergunningen van de Israëlische bezettingsautoriteiten. Zulke vergunningen worden echter zelden of nooit verstrekt aan Palestijnen; ze zijn voorbehouden aan Israëlische kolonisten die zich in bezet gebied vestigen.
Onder internationaal recht is het koloniseren van bezet gebied illegaal; in het oprichtingsverdrag van het Internationaal Strafhof wordt het gedefinieerd als een oorlogsmisdaad. Het Israëlische Hooggerechtshof echter stelde zich vandaag achter de Israëlische autoriteiten op: Israël heeft het recht het ‘illegale’ Khan al-Ahmar te slopen en de grond beschikbaar te stellen aan de omringende illegale Israëlische kolonies (de ‘nederzettingen’). De bedoeïenen dienen goedschiks of kwaadschiks te verdwijnen.
Het Hooggerechtshof onderstreept hiermee eens temeer hoezeer het in dienst staat van Israëls bezettingsregime, schrijft mensenrechtenorganisatie B’Tselem vandaag in een persbericht. De Palestijnen zijn rechteloos en hebben geen enkele invloed op de besluitvorming die hun levens bepaalt, en de rechters van het Hooggerechtshof maken zich medeverantwoordelijk voor een oorlogsmisdaad, aldus B’Tselem:
This ruling shows once again that those under occupation cannot seek justice in the occupier’s courts. If the demolition of the community of Khan al-Ahmar goes ahead, the Supreme Court Justices will be among those who will bear responsibility for this war crime.
Khan al-Ahmar ligt op een strategische locatie in het zogenoemde E1-gebied (East One), ten oosten van Jeruzalem. Dat gebied is cruciaal in Israëls streven om Palestijns Oost-Jeruzalem middels een ring van illegale nederzettingen af te snijden van zijn achterland, de Palestijnse Westoever. Daarnaast werkt Israël al sinds de jaren zeventig aan wat het een ‘joodse corridor’ noemt, die tot doel heeft de Westoever in tweeën te splitsen.
Om die redenen werden eind jaren negentig al de eerste bedoeïenengemeenschappen ‘getransfereerd’; de bewoners werden, zoals wij eerder schreven, gedwongen zich te vestigen op een locatie genaamd Al-Jabal, aan de rand van het stadje Abu Dis en ingesloten door de grootste vuilnisbelt van de Westoever en de autosloop van Al-Eizariya. Israël is voornemens ook de bewoners van Khan al-Ahmar naar die locatie over te brengen. Die weigeren dat categorisch; de enige optie die zij – naast legalisering van hun huidige woonplaats – in overweging willen nemen is een terugkeer naar hun woonplaatsen in de Naqab-woestijn, waaruit zij zeventig jaar geleden werden verdreven.
Begin augustus oordeelde het Hooggerechtshof in eerste instantie al dat de ontruiming van Khan al-Ahmar niet strijdig is met de Israëlische wet. Wél werd de staat verplicht om de bedoeïenen een alternatieve locatie aan te bieden. Die kwam er in de vorm van een stuk land bij de illegale Israëlische kolonie Mitzpeh Yeriho. De Israëlische krant Haaretz beschreef (€) afgelopen week de details van deze alternatieve locatie en de voorwaarden die aan de bedoeïenen worden gesteld om er te ‘mogen’ wonen.
Daartoe behoort dat zij akkoord gaan met een ‘vrijwillig vertrek’ uit Khan al-Ahmar en bereid zijn zich eerst naast de vuilnisbelt van Abu Dis te vestigen. Weliswaar staan daar geen woningen, maar Israël is bereid er een tentenkamp in te richten. Stemmen de bedoeïenen hiermee in, dan komen zij in aanmerking voor verplaatsing naar het gebied bij Mitzpeh Yeriho, waar hen zal worden toegestaan om hun nieuwe onderkomens te bouwen. Aan deze geste is echter nog een voorwaarde gekoppeld: drie andere Palestijnse bedoeïenengemeenschappen dienen zich eerst bereid te verklaren hun lot te delen.
De nieuwe locatie bij Mitzpeh Yeriho is door de staat aangekleed met extra ‘voordelen’: zo kan een provisorische weg naar de nieuwe locatie worden aangelegd en aansluiting op de riolering en het elektriciteitsnet worden gerealiseerd. Bovendien zou kunnen worden overwogen om het nieuwe dorp aan te sluiten op de waterleiding.
Dankzij de volharding van Palestijnse juristen kwam nog een ander facet aan het licht. De nieuwe locatie blijkt op slechts honderden meters afstand te liggen van een grote rioolzuiveringsinstallatie, die een enorme stank afscheidt. Sterker, volgens Israëlische voorschriften is ruim zestig procent van het aangeboden gebied ongeschikt voor bewoning. Gevolg: de nieuwe locatie is op voorhand teruggebracht tot minder dan veertig procent van de voorgespiegelde omvang. Ten aanzien van de stankoverlast heeft de staat zich bereid verklaard tot nader onderzoek, maar pas als de bedoeïenen zich in het tentenkamp bij de vuilstort van Abu Dis hebben gevestigd.
Er kleven nog andere grote bezwaren aan de nieuw voorgestelde locatie bij Mitzpeh Yeriho. Niet alleen is de grond er vanwege een hoog zoutgehalte onvruchtbaar – het gebied is dor en onbegroeid –, bovendien ligt de locatie in droge rivierbeddingen die bij hevige regenval overstromen. Overstromen kunnen ook de rioolzuiveringsinstallaties – er ligt nog een tweede op korte afstand van het toekomstige bedoeïenendorp. Ook zullen de bedoeïenen, gewend om met hun kuddes door de omgeving te trekken, stuiten op twee illegale Israëlische kolonies die voor hen als niet-joden ontoegankelijk zijn.
Aldus wordt de Palestijnen de keus geboden tussen de stank van een vuilnisbelt en die van een rioolzuivering als permanente herinnering aan hun gemarginaliseerde bestaan. Ironisch genoeg is die stank in beide gevallen afkomstig van afval uit de illegale Israëlische kolonies waarvoor zij dienen te wijken.
Het lijdt geen twijfel dat de inwoners van Khan al-Ahmar de Israëlische voorstellen zullen afwijzen, maar in Israëlische ogen is dat nu een gepasseerd station. Op korte termijn zal het dorp, inclusief zijn beroemde school, met geweld worden ontruimd en hun bewoners gedeporteerd; het exacte tijdstip zal door de Israëlische regering worden bepaald.
Daarmee is de kous niet af. Het besluit van het Hooggerechtshof treft niet alleen de 181 bedoeïenen van Khan al-Ahmar, maar effent het pad voor de ‘transfer’ van 45 andere bedoeïenengemeenschappen. Het gaat hierbij om ruim achtduizend Palestijnen, waarvan woningen, scholen, klinieken en andere gedeelde voorzieningen op elk moment kunnen worden vernield.
Om die reden riepen riepen drie Nederlandse organisaties – The Rights Forum, Een Ander Joods Geluid en United Civilians for Peace – de Nederlandse regering begin juli op tot een harde veroordeling van de sloop en ontruiming van Khan al-Ahmar. Die is tot dusver uitgebleven.