Afgelopen week sloopte Israël voor de 116e keer het Palestijnse bedoeïenendorp Al-Araqib. De sloop maakt deel uit van de etnische zuivering van de Naqab-woestijn, die sinds eind 1947 wordt ontdaan van zijn oorspronkelijke bevolking.
Afgelopen week sloopte Israël voor de 116e keer het Palestijnse bedoeïenendorp Al-Araqib. De sloop maakt deel uit van de etnische zuivering van de Naqab-woestijn, die sinds eind 1947 wordt ontdaan van zijn oorspronkelijke bevolking.
Israëische autoriteiten hebben dinsdag het Palestijnse bedoeïenendorp Al-Araqib gesloopt. Niet voor het eerst: sinds 2010 was het de 116e keer dat zwaar materieel werd ingezet om de schamele huizen te verwoesten. Die waren juist weer herbouwd sinds de laatste sloop, vier weken geleden.
Al-Araqib ligt in de Naqab-woestijn (Negev) en is een van ongeveer veertig ‘niet-erkende’ Palestijnse bedoeïenendorpen. Die status dankt het dorp aan het Israëlische beleid om de woestijn van zijn bedoeïenenpopulatie te ontdoen om op die manier ruimte te scheppen voor woningbouwprojecten ten bate van uitsluitend de joods-Israëlische bevolking. Dat proces woedt sinds december 1947 en nadert zijn voltooiing.
De Palestijnse bedoeïnen leven al tenminste vierduizend jaar als semi-nomaden in de Naqab en omringende woestijnen zoals de Sinaï. In 1947, aan de vooravond van de Nakba – de etnische zuivering van Palestina door Europese zionisten –, werd de Naqab bevolkt door 90 duizend bedoeïenen, die er 99 procent van de bevolking uitmaakten. Tijdens de Nakba werden 80 duizend van hen verdreven of gedwongen te vluchten. De elfduizend bedoeïenen die zich in de woestijn wisten te handhaven, werden in 1950 door de nieuwe staat Israël samengebracht in een reservaat, de siyag.
Door middel van wetgeving ontnam Israël de bedoeïenen hun land en bezittingen. Specifieke wetten legden bovendien een verbod op hun economische activiteiten; zo ontzegde de bizarre ‘wet op de zwarte geit’ hen het houden van hun traditionele geiten. Al in 1949 werden alle Arabische namen in de Naqab vervangen, om de herinnering aan de oorspronkelijke bewoners – en dus rechthebbenden – uit de geschiedenis te wissen. David Ben-Gurion, Israëls eerste premier en een van de aanjagers van deze praktijk, zei daarover:
Men is verplicht om de Arabische namen te wissen in het belang van de staat. Men erkent niet langer de Palestijnse politieke eigendomsrechten van het Arabische grondgebied, dus ook niet langer de geestelijke eigendommen zoals hun namen.
In 1963 formuleerde Moshe Dayan, destijds minister van Landbouw, Israëls intenties ten aanzien van de Palestijnse bedoeïenen als het binnen twee generaties transformeren van een trotse, onafhankelijke bevolking tot verpauperde, vernederde en kansloze ‘stedelingen’, die vanzelf hun heil elders zouden zoeken. Hun vrijgekomen land werd voorbehouden aan joodse Israëli’s.
In 1965 definieerde een nieuwe Israëlische wet de bijna veertig bedoeïenendorpen binnen de grenzen van de siyag als ‘niet-erkende dorpen’. De dorpen werden daarmee letterlijk van de kaart geveegd: ze komen niet voor op officiële kaarten of in het kadaster, hebben geen recht op de levering van water, gas of elektriciteit, en ontberen infrastructuur en diensten als onderwijs en gezondheidszorg. De bouw van nieuwe woningen werd verboden.
Vanaf 1968 begon Israël de bouw van zeven ‘erkende’ townships als ‘residential dormitories’, naargeestige locaties waarin de bedoeïenen werden ‘opgehokt’ om te dienen als goedkope arbeidskrachten voor de Israëlische industrie. Anno 2017 leeft de helft van de inmiddels circa 180 duizend Palestijnse bedoeïenen in deze townships, waar armoede en werkloosheid enorme proporties hebben aangenomen.
De overige 90 duizend bedoeïenen leven in de niet-erkende dorpen, tot ook zij zich neerleggen bij een toekomst in de townships. Om dat proces te bevorderen worden hun dorpen door Israël keer op keer met de grond gelijkgemaakt, Al-Araqib nu dus voor de 116e keer. Daar blijft het niet bij: de dorpelingen hebben recent een rekening ontvangen van circa 500 duizend euro, zijnde de kosten voor de Israëlische sloopwerkzaamheden sinds 2010.
In 2013 presenteerde Israël het zogenoemde Prawer Plan, dat een wettelijke basis moest bieden om de 90 duizend bedoeïenen zonder verder oponthoud naar de townships te deporteren en hun niet-erkende dorpen te confisqueren. Dat plan werd onder grote internationale druk bevroren. Eind 2016 presenteerde de huidige minister van Landbouw, Uri Ariel, een nieuw plan, Prawer II, dat in vrijwel niets verschilt van zijn voorganger.
Inmiddels leven circa 400 duizend joodse Israëli’s in de Naqab, voorzien van moderne faciliteiten. Vijf nieuwe woningbouwprojecten wachten op uitvoering; twee daarvan zijn gepland op het land van de niet-erkende bedoeïenendorpen. Daarnaast bevordert de Israëlische regering de stichting van joodse boerenbedrijven.
De vraag die voorligt is of Israël het aandurft om Prawer II aan te nemen en uit te voeren, of dat het land volhardt in zijn huidige beleid van het ‘wegpesten’ – een eufemisme voor wat een ‘langzame etnische zuivering’ wordt genoemd – van de resterende lokale bevolking. In beide gevallen lijkt het lot van de bedoeïenen na vierduizend jaar bezegeld.
Bovenstaande informatie werd deels ontleend aan het recent op de website van Een Ander Joods Geluid gepubliceerde dossier ‘De geschiedenis van de Palestijnse bedoeïenen in de Negev-Naqab’.
Zonder rechtvaardigheid is er in het vredesproces geen vooruitgang mogelijk.
Tineke Lodders Politica