Het is van oudsher een centraal punt in de zogeheten Palestinian Struggle: de terugkeer naar het land en de huizen waaruit enorme aantallen Palestijnen in 1947-1949 en 1967 in een spiraal van geweld, terreur en vlucht zijn verdreven. In de eerstgenoemde jaren waren driekwart miljoen Palestijnen (bijna 60 procent van de Palestijnse bevolking) gedwongen huis en haard te verlaten, een gebeurtenis die niets minder dan de ontwrichting van de Palestijnse samenleving betekende en in het collectieve Palestijnse bewustzijn gegrift staat als de Nakba, de Catastrofe. In en kort na de Zesdaagse Oorlog van juni 1967 werden nog eens zo’n kwart miljoen Palestijnen verjaagd; globaal de helft van hen had ook in 1947-1949 al een goed heenkomen moeten zoeken naar de Westoever en Gaza. Ze werden dus voor de tweede keer vluchteling. Deze gebeurtenis staat bekend als de Naksa, de Tegenslag.
Vele decennia later leven grote aantallen gevluchte Palestijnen en hun nakomelingen nog steeds in ballingschap. Volgens Al-Awda, een Palestijnse organisatie die zich inzet voor de terugkeer van de vluchtelingen, waren er in 2012 wereldwijd 7,2 miljoen Palestijnse vluchtelingen. Momenteel staan zo’n vijf miljoen van hen (circa 40 procent van het totaal aantal Palestijnen wereldwijd) als vluchteling geregistreerd bij de United Nations Relief and Works Agency for Palestine Refugees (UNRWA), het in 1948 door de VN opgerichte orgaan voor de ondersteuning van Palestijnse vluchtelingen. Meer dan anderhalf miljoen van hen leven in 58 officiële vluchtelingenkampen op de Westelijke Jordaanoever, in Oost-Jeruzalem, Gaza en de omringende landen: Jordanië, Libanon en Syrië. Voor registratie bij de UNRWA komen in aanmerking
persons whose normal place of residence was Palestine during the period 1 June 1946 to 15 May 1948, and who lost both home and means of livelihood as a result of the 1948 conflict. The descendants of Palestine refugee males, including legally adopted children, are also eligible for registration.
De vaak onverschillige of zelfs minachtende toon waarop in het publieke en politieke debat over Palestijnse terugkeer wordt gesproken (‘Belachelijke eis. Gaat nooit gebeuren’), gaat voorbij aan de impact die de vernietiging van hun samenleving op de Palestijnen heeft gehad, en hoe bepalend die collectieve ervaring is voor de Palestijnse identiteit en aspiraties. De Palestijnen zien de Nakba en de Naksa als onderdeel van een koloniaal proces dat ten minste sinds 1917 (de Balfour-verklaring) gaande is. Een proces waarin hun gerechtvaardigde nationale aspiraties en wens tot zelfbeschikking ook na het verdwijnen van de Ottomaanse overheersing door koloniale machten de kop bleef worden ingedrukt: eerst door de Britten, daarna door de Israëli’s. Een proces van onrecht, landverlies, ontheemding en onderdrukking dat in de vorm van Israëls illegale bezettings- en nederzettingenbeleid tot op de dag van vandaag doorgaat.
Het is een proces waarin de Palestijnen nooit zijn gehoord, waarin zij zich te schikken hadden naar het recht van de sterkste, maar dat niet ten koste is gegaan van hun vastbesloten streven naar realisering van hun gerechtvaardigde aspiraties: zelfbeschikking, een menswaardig leven in vrijheid en waardigheid, net zoals bijvoorbeeld de Nederlanders, en de Israëli’s. In dat streven staat de terugkeer naar het land en de huizen waaruit zij zijn verdreven van meet af aan centraal.
In het publieke en politieke debat over het onderwerp wordt ook pijnlijk gemakkelijk voorbijgegaan aan het feit dat de Palestijnen dat recht simpelweg hebben. Onder internationaal recht ligt het recht van terugkeer voor vluchtelingen vast, alsmede hun recht op compensatie voor in beslag genomen en vernietigde eigendommen. Ook in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mensen is het recht op terugkeer vastgelegd: ‘Een ieder heeft het recht welk land ook, met inbegrip van het zijne, te verlaten en naar zijn land terug te keren.’ Op 11 december 1948 bevestigde de Algemene Vergadering van de VN het Palestijnse recht op terugkeer en compensatie in resolutie 194:
‘The General Assembly, […]
Resolves that the refugees wishing to return to their homes and live at peace with their neighbours should be permitted to do so at the earliest practicable date, and that compensation should be paid for the property of those choosing not to return and for loss of or damage to property which, under principles of international law or in equity, should be made good by the Governments or authorities responsible; […]’
‘In de resolutie waarmee de Algemene Vergadering Israël precies vijf maanden later als lid van de VN accepteerde, bracht ze resolutie 194, alsmede Israëls belofte van trouw aan het VN-Handvest, nog eens expliciet onder de aandacht. Daarnaast heeft de Algemene Vergadering het recht van terugkeer sindsdien talloze malen herbevestigd, en beschouwt ze het als een van de ‘onvervreemdbare rechten’ van de Palestijnen.
Zo herbevestigde ze in 1974 in resolutie 3236 ‘the inalienable right of the Palestinians to return to their homes and property from which they have been displaced and uprooted, and calls for their return’. En op 14 juni 1967 riep de Veiligheidsraad naar aanleiding van de Zesdaagse Oorlog de Israëlische regering in resolutie 237 op ‘to facilitate the return of those inhabitants who have fled the areas since the outbreak of hostilities’.
In het beleidsadvies dat de Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV) in 2013 op verzoek van de Eerste Kamer over de kwestie-Palestina/Israël schreef − Tussen Woord en Daad − Perspectieven op duurzame vrede in het Midden-Oosten − bevestigde ook dit college het recht op terugkeer, en riep het op tot actie. De AIV stelde ‘…dat het recht op terugkeer en de mogelijkheid via dat recht enigerlei vorm van compensatie af te dwingen in de ogen van de AIV vaststaat en tot actie zou dienen te leiden. Dat laatste geldt met voorrang ook voor de humanitaire situatie waarin veel vluchtelingen nog altijd verkeren.’
The Rights Forum sluit zich bij die oproep aan. Vanuit het oogpunt van humanitaire noodzaak, maar ook omdat niet valt in te zien hoe er ooit een ‘rechtvaardige en duurzame vrede’ kan komen als niet aan de onvervreemdbare (mensen)rechten van alle betrokken partijen wordt voldaan.
In het ‘vredesproces’ dat in het verlengde van de Oslo-akkoorden in 1999 tot een akkoord over dit punt en de overige zogeheten Final Status Issues had moeten leiden, en waaraan door de internationale gemeenschap tot op de dag van vandaag wordt vastgehouden, toonde Israël zich niet bereid het recht op terugkeer te honoreren. Het huidige kabinet-Netanyahu eist zelfs dat de Palestijnen afzien van het recht alvorens het bereid is ‘zonder voorwaarden vooraf’ (sic) over vrede te onderhandelen. Netanyahu schuift de Israëlische verantwoordelijkheid af op de omringende landen; die moeten de vluchtelingen maar liefdevol opnemen en in hun samenlevingen integreren.
Daarbij gaat de Israëlische regering voorbij aan het feit dat het noch aan haar, noch aan omringende landen, maar alleen aan de Palestijnen is om eventueel te besluiten van bepaalde rechten af te zien, zoals het ook alleen aan Israël is om eventueel afstand te doen van onvervreemdbare Israëlische rechten. De AIV vestigde er in dit verband de aandacht op dat de Palestijnen bij monde van de Palestijnse Bevrijdingsorganisatie (PLO) de omringende landen (met uitzondering van Jordanië) nadrukkelijk hebben verzocht de vluchtelingen geen burgerschap toe te kennen, in de wetenschap dat Israël dat zou aangrijpen om de vluchtelingenkwestie tot afgehandeld te verklaren.
Dit neemt niet weg dat de Palestijnen in voorgaande onderhandelingen tot vérgaande concessies bereid waren, zo bleek in 2011 uit de publicatie van de Palestine Papers − een verzameling naar Al-Jazeera gelekte vertrouwelijke documenten die inzicht geven in de onderhandelingen die tussen 1999 en 2010 plaatsvonden. De Palestijnse onderhandelaars toonden zich bereid tot een ‘symbolische terugkeer’, hetgeen hen na publicatie van de documenten door een deel van de Palestijnse bevolking ernstig werd aangerekend.
Intussen is onduidelijk hoeveel Palestijnse vluchtelingen daadwerkelijk zouden willen terugkeren als zij de mogelijkheid zouden krijgen. Palestijns onderzoek van begin deze eeuw suggereerde dat slechts een kleine minderheid (circa 10 procent) van hen concreet van plan was zich in Israël te vestigen. De overgrote meerderheid zou bereid zijn genoegen te nemen met compensatie voor hun ontvreemde land, huizen en andere bezittingen.