Anti-BDS-wetgeving legt het af tegen vrijheid van meningsuiting

Een leider van de Amerikaanse BDS-beweging mag op 3 april spreken op een bijeenkomst van studenten aan de Universiteit van Arizona. Met instemming van de rechter is een eerder door de staat opgelegd verbod ongeldig verklaard.

De spreker in kwestie is Hatem Bazian, een senior docent aan het Zaytuna College en de Universiteit van Californië (Berkeley), en oprichter en voorzitter van de organisatie American Muslims for Palestine (AMP). In die hoedanigheid gaf hij gehoor aan een uitnodiging van de Muslim Students Association (MSA) van de Arizona State University. Die vroeg hem op 3 april een lezing te houden op een bijeenkomst gewijd aan ‘Palestijnse perspectieven op het Israëlisch-Palestijnse conflict’. Bazian speelt een leidende rol in de Amerikaanse BDS-beweging, die Israël door middel van boycots, desinvesteringen en sancties (BDS) wil dwingen de rechten van de Palestijnen en het internationaal recht te respecteren, en zou spreken over de historische context van de beweging.

Niet-boycot-verklaring

De universiteit stuurde hem ter ondertekening een standaard contract, dat een merkwaardige clausule bleek te bevatten: Bazian diende te verklaren dat hij ‘niet betrokken is bij een boycot van Israël’. Die clausule is in de universitaire contracten opgenomen nadat de staat Arizona in maart 2016 een anti-BDS-wet aannam. Die wet verbiedt alle organen van de staat commerciële relaties aan te gaan met bedrijven, organisaties en personen die Israël boycotten of tot zo’n boycot oproepen. Onder een ‘Israël-boycot’ wordt ook het uit de weg gaan van zakelijke contacten met de illegale Israëlische kolonies (‘nederzettingen’) in bezet Palestina gerekend.

Bazian weigerde de overeenkomst te tekenen en was daarmee uitgesloten van deelname aan de bijeenkomst. De universiteit kreeg scherpe kritiek: een wetenschappelijke instelling die iemand het spreken belet vanwege diens politieke opvattingen, en die studentenorganisaties beperkingen oplegt in het uitnodigen van sprekers − dat vloekt met de academische vrijheid en de grondwettelijk beschermde vrijheid van meningsuiting en vergadering. De universiteit stelde geschrokken dat Bazian een verkeerde versie van het contract moest zijn toegestuurd en dat de zaak nader zou worden bekeken.

Rechtszaak tegen de staat

Intussen spande de Council on American-Islamic Relations (CAIR) namens Bazian en de American Muslims for Palestine een rechtszaak aan tegen drie partijen: de universiteit, het overkoepelende orgaan van de drie state universities van Arizona, en het ministerie van Justitie van de staat. De CAIR eist daarin niet alleen dat Bazian gerechtigd wordt te spreken, maar dat de anti-BDS-wetgeving van de staat in volle omvang ongrondwettelijk en onuitvoerbaar wordt verklaard. In het verlengde daarvan moet de boycot-clausule in alle al bestaande overeenkomsten tussen de staat Arizona en bedrijven en individuen ongeldig worden verklaard.

In een lezenswaardige onderbouwing betoogt de CAIR dat het beroemde Eerste Amendement op de Grondwet niet alleen de vrijheid van meningsuiting en vergadering beschermt, maar ook het recht op te roepen tot en deel te nemen aan geweldloze boycots. Daarnaast is de wetgeving volgens de CAIR om diverse redenen discrimenerend, onder meer omdat daarin alleen (een oproep tot) een boycot van Israël wordt bestraft. Wie betrokken is bij een boycot van bijvoorbeeld Palestina, Iran of Nederland heeft in Arizona niets te vrezen.

De voorlopige uitkomst van de zaak is dat Bazian op 3 april zijn lezing kan houden. Met instemming van het gerechtshof legt de universiteit Bazian een nieuwe overeenkomst voor, zonder de boycot-clausule. De universiteit liet weten dat haar eigen advocaten al eerder tot de conclusie waren gekomen dat de clausule uit de overeenkomst moest verdwijnen, aangezien ‘de anti-BDS-wet niet van toepassing is op sprekers’. In december 2017 zou de overeenkomst daarop zijn aangepast. Bazian was per abuis een oude versie toegestuurd.

Nederlandse bedrijven op zwarte lijst

De CAIR noemt de uitkomst bemoedigend en reden te meer de rechtszaak voort te zetten. De organisatie stelt dat de wet in al haar toepassingen ongrondwettelijk is en wil dat getoetst zien. Het belang dat daarmee gediend is reikt tot ver voorbij de staatsgrenzen. Arizona is een van de 24 Amerikaanse staten die de afgelopen drie jaar anti-BDS-wetgeving hebben ingevoerd.

In veel gevallen wordt in de wetten letterlijk gesteld dat ook een boycot van ‘gebied onder controle van Israël’ reden voor de staat is de boycotter (bedrijf, organisatie of persoon) op de zwarte lijst te zetten. Dat maakt de bedoeling van de wetgeving duidelijk: het beschermen van Israëls politiek van bezetting en illegale kolonisering van Palestijns en Syrisch (de Golan-hoogvlakte) gebied, en het bestraffen en de kop indrukken van verzet daartegen.

Hoe ruig het daarbij toegaat blijkt uit het feit dat zeker vier vooraanstaande Nederlandse bedrijven − ASN Bank, Triodos Bank, Vitens en Royal HaskoningDHV − op zwarte lijsten zijn beland. Zij houden om principiële redenen afstand tot Israëls bezettings- en koloniseringseconomie en geven daarmee gehoor aan de internationale gedragscodes op het gebied van verantwoord ondernemerschap, zoals de UN Guiding Principles on Business and Human Rights. Daarvoor worden zij als ‘Israël-boycotter’ gestraft.

Hoe ingrijpend de wetgeving ook voor gewone Amerikanen is bleek vijf maanden terug in het stadje Dickinson in Texas, dat goeddeels werd verwoest door de orkaan Harvey. Burgers die een beroep deden op financiële steun van de gemeente dienden schriftelijk te verklaren dat ze niet betrokken waren bij een boycot van Israël. De burgemeester zat ermee in haar maag, zei ze, maar was vanwege de anti-BDS-wet van de staat Texas verplicht de hulpbehoevenden op hun Israël-gezindheid te screenen. Na ‘Hurricane Harvey’ kampte de gemeente nu met van ‘Hurricane Israel’, stelde ze. Na veel ophef liet de gemeente de niet-boycot-verklaring voor individuele burgers vallen. Voor ondernemers die steun zochten voor de herbouw van hun verwoeste bedrijven bleef de verplichting van kracht.

Federale wetgeving

In het Amerikaanse Congres liggen meerdere wetten op tafel die de ‘Oorlog tegen BDS’, zoals de verbeten strijd tegen opponenten van Israëls bezettingspolitiek in de VS en Israël is gedoopt, ook op federaal niveau inhoud moet geven. De wet met de veelzeggende titel ‘Combating BDS Act of 2017’ bevestigt kortgezegd de rechtmatigheid van de anti-BDS-wetten van lagere overheden, en verklaart dat daarvoor geen federale hinderpalen bestaan. In een verklaring verwoorden de indieners hun bedoelingen op kenmerkende wijze: hun wet is een wapen ‘om terug te vechten tegen de economische oorlogvoering van de BDS-beweging tegen de joodse staat Israël’. De twee senatoren betitelen BDS als ‘een van haat doortrokken wapen om Israël en zijn bondgenoten te delegitimeren’, en plaatsen hun wet in het kader van ‘de bescherming van de nationale veiligheidsbelangen van Israël en de VS’.

Een even krijgszuchtig karakter heeft de ‘Israel Anti-Boycott Act’. De wet werd opgesteld in reactie op een resolutie van 22 maart 2016, waarin de VN-Mensenrechtenraad (UNHRC) alle staten opriep te helpen voorkomen dat bedrijven bijdragen aan de schending van de rechten van de Palestijnse bevolking, en de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten van de VN (OHCHR) verzocht een database samen te stellen van bedrijven die betrokken zijn bij de illegale kolonisering van Palestina. Die database wordt momenteel samengesteld; op 31 januari publiceerde de OHCHR een voortgangsrapport.

In de wet worden deze stappen voorgesteld als ‘BDS-acties tegen Israël’, en worden draconische straffen gesteld op het gehoor geven aan een oproep van een internationale instelling als de VN of de EU om geen zaken te doen met ‘besmette’ bedrijven, en zelfs op het in dat verband inwinnen of verstrekken van informatie over zakelijke banden van bedrijven met Israël. De straffen gelden voor Amerikaanse bedrijven, organisaties en burgers, en lopen uiteen van 250 duizend dollar boete tot een miljoen dollar boete plus twintig jaar gevangenisstraf.

De wet heeft tot doel ‘de BDS-beweging te criminaliseren’, schreven de journalisten Glenn Greenwald en Ryan Grim vorig jaar in The Intercept. Zij noemden de internationale Oorlog tegen BDS ‘een van de grootste bedreigingen voor de vrijheid van meningsuiting in het Westen’. The Rights Forum betitelde de wet als ‘een fraaie illustratie van het destructieve en nietsontziende karakter’ van die oorlog.

In reactie op felle protesten van burgerrechtenorganisaties presenteerden de indieners van de wet eerder deze maand een aangepaste versie. Daarin zijn onder meer de gevangenisstraffen voor ‘Israël-boycotters’ geschrapt. Niettemin criminaliseert ook deze versie de deelname aan boycot-acties die worden beschermd door het Eerste Amendement van de Grondwet, schrijft de American Civil Liberties Union (ACLU) in een commentaar.

Rechtszaken Kansas en Arizona

In dit licht is de rechtszaak die de CAIR in Arizona voert van nationaal belang, en in zekere zin ook van belang voor Europese landen, waar onder inspiratie van de zogeheten internationale Israël-lobby vergelijkbare ontwikkelingen gaande zijn. In Arizona loopt sinds december nog een tweede rechtszaak tegen de staat, aangespannen door de ACLU uit naam van een advocaat die weigert de ‘niet-boycot-verklaring’ te tekenen en daardoor opdrachten van de staat verloor.

Eerder spande de ACLU ook in Kansas een zaak aan tegen de staat, uit naam van een wiskundelerares die een opdracht verloor omdat ze de verklaring weigerde te tekenen. In een tussenvonnis bepaalde de rechter eind januari dat de anti-BDS-wet van Arizona in strijd is met het Eerste Amendement en dat de lerares in de gelegenheid moet worden gesteld de werkzaamheden waarvoor ze was aangenomen te verrichten. Het was de eerste keer dat een rechter zich over de anti-BDS-wetgeving uitsprak.

© 2007 - 2024 The Rights Forum / Privacy Policy