Naar aanleiding van mogelijk wangedrag van enkele topmensen van de VN-organisatie voor Palestijnse vluchtelingen stelt de Volkskrant op suggestieve wijze het voortbestaan van de organisatie ter discussie.
Op 31 juli deed de Volkskrant verslag van mogelijk wangedrag van vier topmensen van de VN-organisatie voor steun aan de Palestijnse vluchtelingen, de UNRWA. In een vertrouwelijk rapport van de ethische commissie van de organisatie, dat via Al-Jazeera naar buiten kwam, worden met name tegen de Zwitserse secretaris-generaal Pierre Krähenbühl forse beschuldigingen geuit. Hij zou zich onder meer schuldig hebben gemaakt aan machtsmisbruik, intimidatie, het onterecht declareren van vergoedingen en het bevoordelen van een medewerkster van een partnerorganisatie met wie hij een verhouding had.
De beschuldigingen zijn ernstig en worden onderzocht door de interne toezichthouder van de VN. Krähenbühl ontkent iedere schuld, maar kan niet gedetailleerd op de aantijgingen ingaan zolang het onderzoek loopt.
In afwachting van de uitkomsten van het onderzoek schortten Nederland, Zwitserland en België bijdragen aan UNRWA op. Een omstreden besluit, aangezien de Palestijnse vluchtelingen er het slachtoffer van zijn, zoals onder andere Ludo De Brabander van de Belgische organisatie Vrede VZW betoogt.
In de Volkskrant deed journalist Theo Koelé adequaat verslag van de zaak. Maar hij ging een forse stap verder door in een vervolgartikel het voortbestaan van de UNRWA ter discussie te stellen. ‘Is er nog een toekomst voor de UNRWA na onthulling misstanden?’, vraagt hij zich af.
Het is een suggestieve vraag, koren op de molen van al diegenen die hun uiterste best doen de organisatie te ondermijnen. Denk aan de Israëlische regering van premier Benjamin Netanyahu en aan Donald Trump, die afgelopen jaar de Amerikaanse bijdragen aan de UNRWA stopzette en de organisatie daardoor in een crisis stortte. In Nederland voeren het Centrum Informatie en Documentatie Israël (CIDI) en de Kamerfracties van met name PVV, SGP, ChristenUnie en VVD campagne tegen UNRWA.
De logische wedervraag aan Koelé luidt: waarom zou er geen toekomst voor UNRWA zijn? Waarom zou (mogelijk) wangedrag van enkele topmensen bepalend zijn voor het voortbestaan van een internationale organisatie met 30 duizend werknemers? Zo redenerend kan ook de vraag worden gesteld of de toekomst van Netanyahu’s Likud-partij op het spel staat vanwege de strafzaken wegens corruptie en machtsmisbruik die hem boven het hoofd hangen. In Nederland is dan de toekomst van Forum voor Democratie (graaien door de partijtop) en de VVD (eindeloze reeks schandalen) ongewis. Hetzelfde geldt voor multinationals als het Volkswagenconcern (sjoemelende topmensen) en zelfs de Rooms-Katholieke Kerk (structureel kindermisbruik).
Bovendien is door de ethische commissie van UNRWA geen fraude met donorgelden of aantasting van de kernwerkzaamheden van de organisatie geconstateerd. Dat stelde minister Sigrid Kaag voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking gisteren ten overvloede in een brief aan de Tweede Kamer en in antwoord op vragen van de PVV-fractie. Kaag schrijft dat ‘er geen impact is geconstateerd op de kwaliteit van het beleid, de uitvoering van programma’s of de omgang met donorgelden’.
Koelé stelt het voortbestaan van UNRWA ter discussie in een quasi evenwichtig stuk, dat is opgehangen aan de vraag of UNRWA ‘onmisbaar of een obstakel voor vrede is’. Dat is op zichzelf een vreemde vraag, aangezien UNRWA in theorie natuurlijk beide kan zijn, terwijl ook alle andere combinaties denkbaar zijn. Tot iets dat op een conclusie lijkt leidt zijn als ‘analyse’ gepresenteerde stuk dan ook niet.
Dat UNRWA feitelijk onmisbaar is blijkt uit Koelé’s eigen woorden: de organisatie voorziet in de basisbehoeften (voeding, gezondheidszorg, onderwijs) van 5,4 miljoen (nakomelingen van) vluchtelingen in Gaza, op de Westelijke Jordaanoever en in Libanon, Syrië en Jordanië. Alleen al in Gaza, schrijft hij, zijn een miljoen mensen op steun van de organisatie aangewezen. Zolang Israël de al twaalf jaar durende blokkade van Gaza handhaaft zal die steun bitter nodig zijn. Zo goed als de steun op de andere plaatsen waar UNRWA actief is nodig zal blijven zolang een politieke oplossing van de kwestie-Palestina/Israël uitblijft.
De aandacht van Koelé gaat echter vooral uit naar zaken die UNRWA in een bedenkelijk daglicht stellen. Zo voert hij een Palestijnse mensenrechtenactivist op die kritiek heeft op de ‘riante salarissen’ en ‘dure auto’s’ van de UNRWA-top. Wat in Koelé’s analyse achterwege blijft is dat het hier om VN-maatstaven gaat. Het is vanzelfsprekend legitiem daar kritiek op te hebben, maar dan moet je even vanzelfsprekend bij de VN in New York zijn. Het is tendentieus te suggereren dat de UNRWA-top zichzelf op exorbitante salarissen en dure auto’s trakteert.
Van dezelfde activist is de door Koelé aangehaalde uitspraak dat vluchtelingen op UNRWA-scholen wordt geleerd ‘om joden op te blazen’. Vergelijkbare beschuldigingen worden ook in Nederland geuit, met name door PVV-Kamerlid Danai van Weerdenburg. Zij schildert UNRWA af als een organisatie van ‘jodenhaters’, die ‘antisemitisme sponsort’ en ‘in UNRWA-scholen Palestijnse kinderen indoctrineert met jodenhaat’.
Eerder dit jaar berichtten wij echter dat volgens een rapport van het Amerikaanse Congres het onderwijs in de ruim zevenhonderd UNRWA-scholen is gebaseerd op neutraliteit, mensenrechten en gelijkheid. Tijdens zijn bezoek aan Nederland stelde UNWRA-topman Krähenbühl vorig jaar bovendien: ‘Palestinian textbooks are the most reviewed ones on the planet.’ Het is zacht gezegd merkwaardig dat Koelé, die Krähenbühl afgelopen oktober zelf interviewde, hier in zijn analyse geen melding van maakt en de woeste bewering over het ‘opblazen van joden’ klakkeloos overneemt.
Koelé doet nog een paar merkwaardige beweringen. Zo noemt hij UNRWA ‘een soort schaduwregering’. Over wie de organisatie dan de scepter zwaait – de bezette gebieden?; het Midden-Oosten? – blijft in het midden. Daarnaast is de organisatie volgens hem een ‘banenmachine’, aangezien ze ‘30 duizend personeelsleden heeft, merendeels Palestijnen’. Wat hij hiermee wil zeggen – kan UNRWA met minder personeel toe?; zou het beter zijn als er alleen Zwitsers voor de organisatie werken? – is onduidelijk. Is het niet doodgewoon positief dat in de door torenhoge werkloosheid geteisterde bezette gebieden een aantal Palestijnen een baan heeft?
Verder stelt Koelé dat UNRWA genoodzaakt is in Gaza actief te zijn omdat Hamas ‘geld steekt in raketten en zogeheten terreurtunnels’:
Wrang genoeg is UNRWA daartoe genoodzaakt omdat de regerende Hamas-beweging in Gaza ook geld steekt in raketten en zogeheten terreurtunnels onder Israëlisch grondgebied, in plaats van het uitsluitend te besteden aan het welzijn van de bevolking.
Vooropgesteld dat Hamas niet de mogelijkheid heeft UNRWA-gelden aan bewapening te spenderen, roept Koelé de vraag op of de UNRWA in Gaza werkelijk overbodig zou zijn als Hamas geen geld aan ‘raketten en terreurtunnels’ zou besteden. Uit analyses van de VN blijkt dat het de door Koelé buiten beschouwing gelaten Israëlische blokkade is die de verschrikkelijke ellende in de zogenoemde ‘grootste openluchtgevangenis ter wereld’ veroorzaakt. Daar zijn geen Hamas-gelden tegen opgewassen.
Natuurlijk is de situatie in Gaza ‘wrang’, zoals er nog tientallen aspecten van de kwestie-Palestina/Israël wrang genoemd mogen worden. En zolang de internationale gemeenschap een rechtvaardige politieke oplossing voor de kwestie voor zich uit blijft schuiven zullen ze wrang blijven. Tot die tijd zal Hamas, dat is geworteld in de Israëlische overheersing en daar zijn bestaansrecht aan ontleent, zich blijven bewapenen, wat buitenstaanders daar ook van mogen vinden.
In dit opzicht verschilt Hamas niet van andere (officiële of de facto) regeringen. Een hele reeks landen besteedt kapitalen aan bewapening terwijl een groot deel van de bevolking in armoede leeft, Israël niet uitgezonderd. Dat besteedt een vermogen aan een illegaal koloniseringsproject en bijbehorende bezetting en terreur, terwijl ruim een kwart van de bevolking beneden of een fractie boven de armoedegrens leeft.
Nog wranger: twee jaar geleden bleek dat van de 200 duizend nog in leven zijnde Holocaust-overlevenden in het land één op de drie in armoede leeft en meer dan één op de tien nooit een stuiver had ontvangen uit de Duitse compensatiegelden, die bedoeld zijn om in de basisbehoeften van de overlevenden te voorzien. Sinds het eind van de Tweede Wereldoorlog heeft Duitsland zo’n 75 miljard euro aan compensatie voor slachtoffers van het naziregime betaald, waarvan circa 30 miljard voor de in Israël levende slachtoffers.
Intussen streken, zo bleek, de topmensen van de zogeheten Jewish Claims Conference, de in New York gevestigde instelling die verantwoordelijk is voor de verdeling van het geld, riante salarissen op. De hoogste baas verdiende een kleine 600 duizend euro per jaar, zijn vertegenwoordiger in Israël bijna een half miljoen. De topmanagers van de Israëlische Foundation for the Benefit of Holocaust Survivors, een nonprofit-organisatie die jaarlijks 100 miljoen euro van de Claims Conference ontvangt, verdienden 150 duizend euro per jaar. Het is een schandaal waarvoor, zeker gezien eerdere schandalen rond de Claims Conference, bedroevend weinig aandacht bestaat, ondanks dappere protesten van Israëlische Holocaust-overlevenden (‘Waar is ons geld gebleven?!’).
De voornaamste reden waarom UNRWA een ‘obstakel voor vrede’ zou zijn is volgens Koelé dat de organisatie het recht van terugkeer van de Palestijnse vluchtelingen belichaamt:
De organisatie belichaamt ‘het recht op terugkeer’ van vluchtelingen waaraan Palestijnse leiders tot op de dag van vandaag vasthouden.
Het is een onjuiste constatering van Koelé. De UNRWA werd in 1949 opgericht om hulp te bieden aan de circa 750 duizend Palestijnen die in 1947-1949 in een spiraal van geweld, terreur en vlucht door joodse strijdgroepen van huis en haard waren verdreven. De verwachting was dat de vluchtelingen spoedig zouden terugkeren en de VN-organisatie derhalve een tijdelijke was. In de praktijk echter hield Israël hun terugkeer tegen, met als gevolg dat het mandaat van UNRWA herhaaldelijk door de VN is verlengd.
Dat UNRWA het recht van terugkeer zou ‘belichamen’ is een algemene misvatting. De organisatie heeft geen mandaat om mee te werken aan een politieke oplossing van de vluchtelingenkwestie; het is een hulporganisatie. Ook als de vluchtelingen onder de zorg van de algemene vluchtelingenorganisatie van de VN (de UNHCR) zouden vallen zou hun recht van terugkeer, en op compensatie voor hun door Israël genaaste eigendommen, bestaan. Die rechten zijn ‘onvervreemdbaar’, aldus de VN.
Die rechten komen nadrukkelijk ook de nakomelingen van de oorspronkelijke vluchtelingen toe. De Palestijnen zijn niet de enige vluchtelingenpopulatie waarvoor dat geldt, zoals door Israël, Trump, Nederlandse parlementariërs en het CIDI wordt beweerd. In werkelijkheid is de vluchtelingenstatus in langdurige conflicten altijd ‘erfelijk’.
Deze partijen beschuldigen UNRWA ervan ‘het vluchtelingenprobleem in stand te houden’ en ‘de vluchtelingen een rad voor ogen te draaien door de illusie van een “terugkeer” in stand te houden’, zoals het CIDI het uitdrukt. De vluchtelingen zouden volgens het CIDI ‘in de arbeidsmarkt van hun Arabische “gastlanden” moeten integreren’.
Vergeten wordt voor het gemak dat meer dan 40 procent van de vluchtelingen onder Israëlische bezetting op Palestijns grondgebied leeft en dat velen van hen zijn aangewezen op dagelijkse voedselhulp om überhaupt te kunnen overleven. En dat Libanon, Syrië en Jordanië – waar de Palestijnen staatsburger zijn – bepaald geen rijke landen zijn, en de handen bovendien meer dan vol hebben aan de opvang van enorme aantallen vluchtelingen uit Syrië. Vergeten wordt ook dat UNRWA door het bieden van beroepsopleidingen en arbeidsbemiddeling wel degelijk probeert bij te dragen aan de ‘integratie in de arbeidsmarkt’ van deze landen.
De internationale pogingen UNRWA te gronde te richten en de verantwoordelijkheid voor de Palestijnse vluchtelingen in de schoenen van Jordanië, Libanon en Syrië te schuiven zijn bedoeld om Israël van iedere aansprakelijkheid te vrijwaren. Dat door het torpederen van de organisatie, zoals Trump met zijn acute stopzetting van de Amerikaanse bijdrage beoogt, miljoenen Palestijnen nog dieper in de ellende worden gestort, geldt als bijzaak. Dat veel vluchtelingen helemaal niet in de buurlanden willen blijven, maar terug willen naar hun eigen land en daar ook het recht op hebben, speelt voor Israël, Trump en medestanders ook geen rol.
Of UNRWA effectiever zou kunnen opereren en of een samengaan met de algemene VN-vluchtelingenorganisatie UNHCR voordelen zou kunnen opleveren zijn legitieme vragen. Die dienen echter op het daartoe geëigende podium binnen de VN te worden gesteld en besproken. Eigenrichting biedt geen oplossing voor vermeende problemen, maar zorgt voor chaos en vergroot het al bestaande onrecht.
De suggestie dat UNRWA een obstakel voor vrede zou zijn raakt kant noch wal. De organisatie vervult onder uiterst moeilijke omstandigheden een noodzakelijke taak. Dat ze na zeventig jaar nog altijd bestaat is niet de organisatie aan te rekenen, maar de internationale gemeenschap, die een rechtvaardige oplossing voor het Palestijns-Israëlische conflict hardnekkig voor zich uit blijft schuiven.
Van een krant als de Volkskrant mag worden verwacht dat ze zorgvuldig verslag doet van de vluchtelingenkwestie en het politieke spanningsveld dat daaromheen wordt gecreëerd. Met zijn suggestieve artikel duwt Theo Koelé UNRWA en de Palestijnse vluchtelingen nog dieper in de hoek waar de klappen vallen. Dat mag niet alleen hem, maar ook de eindredactie van de krant worden aangerekend.