Op de meeste dossiers geldt de ChristenUnie als pleitbezorger van de internationale rechtsorde. Uitzondering is het dossier-Israël/Palestina, waarbij een eigen interpretatie van de bijbel voorop wordt gesteld.
Op dit moment voert The Rights Forum een campagne met betrekking tot de deelname van de ChristenUnie (CU) aan het nieuwe kabinet. De reden: de CU zou de bijbel en de eigen uitleg daarvan boven de rechtsorde stellen, en dat kan natuurlijk niet.
Maar is dat echt waar? Springt niet juist de CU telkens in de bres voor het internationaal recht als het gaat om bijvoorbeeld het asiel- en migratievraagstuk, het VN-vluchtelingenverdrag, de mensenrechten, ontwikkelingssamenwerking, internationaal klimaatrecht of het Internationaal Strafhof? Komt Joël Voordewind als woordvoerder buitenland van de CU niet telkens op voor vervolgde christenen in islamitische landen, zich beroepend op het internationaal recht?
Zeker, dat is allemaal waar, en daarvoor verdienen Voordewind en de CU veel respect. Niet voor niets werd Joël Voordewind in 2012 door de Evert Vermeer Stichting uitgeroepen tot ‘de eerlijkste politicus van het jaar’. Maar hij verdient deze titel niet wat betreft het Midden-Oostendossier, waarop Voordewind zeer actief is. Bij dat onderwerp neemt Voordewinds uitleg van de bijbel – wat daarin volgens hem gezegd wordt over Israël – zodanig de overhand, dat de internationale rechtsorde stelselmatig moet wijken.
Ik weet dat uit eigen waarneming. In 2010 bracht ik met vertegenwoordigers van SIVMO en Sabeel NL een bezoek aan Voordewind om zijn aandacht te vragen voor de Palestijnse christenen, die kort daarvoor het Kairos-document hadden gepubliceerd. In dat gesprek liet Voordewind zich laatdunkend uit over VN-resoluties en noemde hij de Israëlische bezetting van de Palestijnse gebieden geen ‘bezetting’, maar ‘beheer’.
Bovendien gaf hij te kennen in het geval van Israël de bijbel belangrijker te vinden dan het internationaal recht. Wij spraken er onze verbazing over uit dat een Tweede Kamerlid, dat gehouden is aan de Grondwet en het internationaal recht, een dergelijke uitspraak deed. Maar hij bleef erbij en zou het geen probleem vinden als we dit publiek bekend zouden maken.
Eerder dit jaar bevestigde Voordewind zijn standpunt tijdens een publiek debat over ‘Christendom, Israël en Palestina’, dat aan de vooravond van de Tweede Kamerverkiezingen door The Rights Forum werd georganiseerd (1 maart 2017, De Nieuwe Liefde, Amsterdam). Het debat werd gevoerd door Voordewind, Raymond Knops (buitenlandwoordvoerder CDA) en mijzelf. Toen ik Voordewind vroeg naar de verhouding tussen het internationaal recht en zijn uitleg van de bijbel, stelde hij dat – als het voortbestaan van de staat Israël in het geding is – voor hem de bijbel altijd belangrijker is. Vervolgens bleek tijdens de discussie dat voor hem zo goed als élke vorm van kritiek op de Israëlische politiek raakt aan het voortbestaan van Israël. Toen deze stellingname doordrong tot het publiek was de verbazing zichtbaar en voelbaar.
Dat Tweede Kamerlid Voordwind hiermee handelt in strijd met zijn ambtseed, mag duidelijk zijn. Bovendien staan zijn uitspraken haaks op het verkiezingsprogramma van de CU, waarin ‘inachtneming van internationale rechtsbeginselen’ als voorwaarde wordt gesteld voor het standpunt ten aanzien van Israël en de Palestijnen. Voordewind kan dit uitgangspunt al jaren negeren zonder door zijn partijleiding tot de orde te worden geroepen.
Nu heeft elke politicus het recht om op grond van het eigen geweten een andere opvatting uit te dragen dan nationale of internationale wetgeving. Op het terrein van kerk en geloof noemen we dat de ‘status confessionis’. Maar dan heb je wel de plicht om die keuze zo goed mogelijk uit te leggen, en zul je als politicus je ambt moeten neerleggen, omdat je de in eigen land geldende beginselen van recht en democratie op wezenlijke punten niet meer kunt uitdragen.
Tenslotte ligt er nog de vraag of Voordewind zich terecht kan beroepen op de bijbel als het gaat om de staat Israël en het Joodse volk als etnisch gegeven. Ik meen van niet. De belangrijkste bijbelpassages waarop christenen zoals Voordewind zich beroepen bij hun verdediging van de Israëlische bezettingspolitiek, staan in de brief van de apostel Paulus aan de christengemeente van Rome (Romeinen 9-11). Daarin maakt Paulus echter een duidelijk onderscheid tussen het etnische Israël en Israël als geloofsgemeenschap. Over Israël als geloofsgemeenschap spreekt Paulus positief en beloftevol. Maar over het Israël dat zichzelf primair en voornamelijk etnisch definieert, is Paulus buitengewoon kritisch (zie ook mijn brochure De muur is afgebroken).
Er kan voor een politieke partij niet zoiets bestaan als het gedeeltelijk respecteren van het internationaal recht: op het ene dossier wel, op het andere niet. Ook van de ChristenUnie mag worden verwacht dat ze zich zonder voorbehoud inzet voor – zoals het in de Grondwet heet – de bevordering van de internationale rechtsorde. De bronnen van die rechtsorde liggen historisch gezien voor een belangrijk deel in de bijbel en de joods-christelijke traditie. Voordewind heeft niet aangetoond dat het recht zoals dat voor Israël geldt daarmee strijdig is. Hij zal daarom een keus moet maken. Blijft hij toch bij zijn opvatting dat de bijbel in sommige gevallen boven het recht gaat, dan zal hij als Kamerlid moeten aftreden. Als hij tot een ander inzicht komt, is het zijn taak het internationaal recht ook ten aanzien van de Israëlische bezettingspolitiek krachtig tot gelding te laten komen.
Zonder rechtvaardigheid is er in het vredesproces geen vooruitgang mogelijk.
Tineke Lodders Politica