Israëls Hooggerechtshof oordeelde dat de bewoners van het Palestijnse dorp Anin slechts twee keer per week hun land mogen bewerken. Opnieuw blijkt dat het hof geen recht spreekt, maar een schakel is in Israëls bezettingsregime.
Het is een van de vele barbaarse aspecten van de Israëlische bezetting: Palestijnse boeren die het recht wordt ontzegd hun eigen land naar eigen inzicht te bewerken. De bewoners van het Palestijnse dorp Anin eisten bij Israëls Hooggerechtshof dagelijkse toegang tot hun landbouwgrond, maar kregen onlangs nul op het rekest: het hof vindt tweemaal per week genoeg.
De zaak, in detail beschreven door het Israëlische dagblad Haaretz, toont eens te meer dat het Hooggerechtshof geen recht in de ons vertrouwde zin spreekt, maar als witwasser van onrecht een belangrijk onderdeel is van het bezettingsregime. Het voorziet de onderdrukking van de Palestijnse bevolking van een vernisje van ‘legitimiteit’.
Tijdens de behandeling van de zaak maakte het Israëlische leger bekend de toegang van de boeren tot hun land nog verder te gaan beperken, tot tweemaal per jaar. De reactie van de rechters was kenmerkend: als de boeren daar problemen mee hebben kunnen ze juridisch bezwaar aantekenen tegen de maatregel – een procedure die hen uiteindelijk ongetwijfeld opnieuw bij het Hooggerechtshof zal doen uitkomen, met hetzelfde negatieve resultaat.
Anin ligt in het noordwesten van de bezette Westelijke Jordaanoever. Bij de stichting van de staat Israël in 1948 verloor het 60 procent van zijn landbouwgrond; dat kwam aan de Israëlische kant van de Groene Lijn – de internationaal erkende grens – terecht. Twintig jaar geleden bouwde Israël zijn beruchte ‘Afscheidingsmuur’ op het resterende land van het dorp en kwam tweederde daarvan ten westen van de muur terecht, in de zogenoemde ‘zoom-zone’ (zoals de zoom van een broek of jas) tussen de Groene Lijn en de muur. Alle families in het dorp hebben land in de zone.
Ter hoogte van Anin kreeg de muur een poort, die tot dusver tweemaal per week door het Israëlische leger kort werd geopend. Op maandag en woensdag konden de dorpelingen ’s morgens tussen tien vóór en tien over zeven naar hun land, en ’s middags tussen tien vóór en tien over vier terug. Dan moesten zij wel over een vergunning van de bezettingsautoriteiten en de binnenlandse veiligheidsdienst Shin Bet beschikken, die aan allerlei voorwaarden is gebonden en regelmatig moet worden vernieuwd.
Al in 2007 eisten de dorpelingen in een juridische procedure dagelijkse toegang tot hun land. Hun gewassen hadden dagelijks verzorging nodig, betoogden ze. Hun eis werd afgewezen en inmiddels staan op hun land alleen nog olijfbomen, die veel minder zorg nodig hebben dan de groenten en granen die zij eerder verbouwden. In 2022 had een nieuwe procedure evenmin resultaat en begin dit jaar wendden zij zich daarom tot het Hooggerechtshof. Dat oordeelde nu dat ‘de enige gewassen op het land olijfgaarden zijn, die alleen tijdens het ploeg- en plukseizoen aandacht nodig hebben’.
Bovendien, zo stelden de rechters, kunnen de dorpelingen hun land bereiken via een poort 25 kilometer naar het zuiden, die dagelijks geopend is. Om die vanuit Anin te bereiken moet echter een lange omweg worden gemaakt, deels over onverharde wegen waarvoor een voertuig met vierwielaandrijving nodig is. De rit kost minstens anderhalf uur.
Na aankomst bij de altijd drukke doorgang volgt een lange veiligheidscontrole, waarna de boeren door de zone noordwaarts naar hun land moeten rijden, dat op loopafstand van hun woningen ligt. In de middag volgt dezelfde beproeving in omgekeerde richting. Het is een onderneming die de meeste dorpelingen zich alleen al uit financieel oogpunt niet kunnen veroorloven.
De vrees van de boeren is dat hun olijfbomen verloren gaan als de poort bij hun dorp nog maar tweemaal per jaar open is. Nu al zorgen oprukkend onkruid, incidentele natuurbranden en een kudde koeien van een Israëlische boer voor problemen. Anders dan de inwoners van Anin hebben Israëli’s vrij toegang tot de zone, ook om er hun koeien te laten grazen.
De kafkaëske situatie in Anin staat niet op zichzelf. Circa 150 Palestijnse dorpen zijn door de ruim zevenhonderd kilometer lange Afscheidingsmuur van hun land gescheiden. De muur, die deels uit beton en deels uit hekwerk bestaat, is volgens Israël om veiligheidsredenen noodzakelijk. Feit is echter dat Israël het gevaarte niet op eigen grondgebied heeft gebouwd, maar grotendeels ten oosten van de Groene Lijn, op Palestijns land. De ‘zoom-zone’ omvat zelfs bijna 10 procent van de Palestijnse Westelijke Jordaanoever. Het project wordt algemeen beschouwd als een poging dat land feitelijk te annexeren.
In de zone ligt een aantal illegale Israëlische ‘nederzettingen’, maar ook ruim dertig Palestijnse dorpen die in hun geheel gevangen zijn geraakt tussen de Groene Lijn en de muur. De muur sneed de dorpelingen af van de Westoever-samenleving waarvan zij deel uitmaakten. Om naar hun werk, school, familie of een ziekenhuis buiten de zone te gaan zijn ook zij aangewezen op vergunningen en de poorten. Bezoek van buiten ontvangen is voor hen vrijwel onmogelijk.
Dat geldt ook voor het bouwen van een woning of schuur of de aanleg van een weg in hun dorpen. Daarvoor is een Israëlische vergunning vereist die in de praktijk zo goed als nooit wordt verstrekt. Zelfs om in hun eigen huis te kunnen wonen hebben zij een vergunning voor ‘permanent verblijf’ van de bezetter nodig, die regelmatig moet worden vernieuwd.
In 2004 oordeelde het Internationaal Gerechtshof in een zogeheten Advisory Opinion (Adviesopinie) dat de muur, voorzover gebouwd op Palestijns land, illegaal is en direct moest worden afgebroken, en dat gedupeerden schadeloos moesten worden gesteld. De Algemene Vergadering van de VN nam de uitspraak integraal over in een resolutie die werd aangenomen met 150 stemmen voor (waaronder Nederland) en zes tegen.
Israël trok zich er zoals gewoonlijk niets van aan en bouwde rustig verder, met juridische dekking van het eigen Hooggerechtshof. De internationale gemeenschap, in de adviesopinie en de VN-resolutie nadrukkelijk gewezen op de verplichting Israël tot het respecteren van het recht te bewegen, liet het – al even gebruikelijk – afweten. Israël kon zijn gang blijven gaan.
Ook politiek Den Haag liet de illegale situatie op haar beloop. In het politieke hart van de mondiale ‘Hoofdstad van Vrede en Recht’, op loopafstand van het Internationaal Gerechtshof, stemde de Tweede Kamer onlangs zelfs in met een nieuw verdrag met Israëls ministerie van Defensie en de aanschaf van een raketsysteem van de Israëlische wapenproducent Elbit Systems, beide direct betrokken bij de bouw van de muur.