Het Israëlische Hooggerechtshof heeft besloten dat het Palestijnse dorp Khan al-Ahmar ontruimd en gesloopt mag worden om plaats te maken voor een joodse superkolonie.
De inwoners van het Palestijnse dorp, 170 bedoeïenen van de Jahalin-gemeenschap, kregen eind april te horen dat zij zullen worden gedeporteerd naar een stortplaats buiten de stad Abu Dis. Het Israëlische Hooggerechtshof gunde hen een week om een voor Israël acceptabel alternatief te presenteren; daar zijn de Jahalin niet op ingegaan.
Khan al-Ahmar ligt niet in Israël, maar in Palestina, op korte afstand van Oost-Jeruzalem in een gebied dat te boek staat als East One (E1). Het doel van de sloop van het dorp en de deportatie van zijn bewoners is de door Israël gewenste uitbreiding van de illegale kolonie (‘nederzetting’) Ma’ale Adumim.
Die kolonie – een stad met een oppervlakte van circa vijftig vierkante kilometer en zo’n 40 duizend inwoners – geldt als symbool van het koloniale apartheidsregime dat Israël op de Westelijke Jordaanoever heeft geïnstalleerd. Hoewel Ma’ale Adumim is gebouwd op Palestijns grondgebied zijn alleen Israëlische joden er welkom als bewoner.
Naast het huisvesten van meer joodse kolonisten heeft de nagestreefde uitbreiding een hoger doel. De geplande superkolonie is een bouwsteen in de door Israël nagestreefde afscheiding van Oost-Jeruzalem van de Westoever, en de opsplitsing van de Westoever in een noordelijk en een zuidelijk deel. Dat heeft niet alleen ingrijpende consequenties voor de bedoeïenen, maar voor de complete Palestijnse bevolking. Een aaneengesloten, levensvatbare Palestijnse staat met Oost-Jeruzalem als hoofdstad wordt erdoor onmogelijk gemaakt.
De Palestijnse bedoeïenen bewonen het gebied ten oosten van Jeruzalem al bijna zeventig jaar. Zij kwamen hier terecht nadat zij in het kielzog van de Nakba – de etnische zuivering van Palestina door zionistische milities en het Israëlische leger in 1947-1949 – werden verdreven uit de Naqab-woestijn (Negev).
In 1947, aan de vooravond van de Nakba, leefden zo’n 90 duizend bedoeïenen in de Naqab. Bijna 80 duizend van hen werden in de jaren daarna verdreven naar de Westoever, waar zij zich vestigden in onder meer de Jordaanvallei, de South Hebron Hills en in E1 – het gebied ten oosten van Jeruzalem. In dat laatste gebied is Khan al-Ahmar een van de dorpen en gehuchten waar de bedoeïenen neerstreken.
Maar in 1967 bezette Israël ook Oost-Jeruzalem en de Westoever en werden de bedoeïenen, net als veel andere Palestijnen, opnieuw geconfronteerd met de staat die hen eerder had verdreven – met nieuwe verdrijving als gevolg. In vijftig jaar heeft Israël de Palestijnse bevolking in substantiële delen van de Westoever vervangen door joodse kolonisten – inmiddels zo’n 750 duizend.
De bedoeïenen van Khan al-Ahmar worden nu voor de tweede keer in zeventig jaar verdreven – ditmaal naar een vuilstort. De Israëlische mensenrechtenorganisatie B’Tselem heeft Israël gewaarschuwd dat de ‘gedwongen evacuatie’ van Khan al-Ahmar en andere dorpen neerkomt op een oorlogsmisdaad, waarvoor Israëlische leiders persoonlijk aansprakelijk zijn.
Desondanks hangt alle bedoeïenen-gemeenschappen dit lot boven het hoofd. Afgelopen maanden publiceerde The Rights Forum een groot aantal artikelen over het Israëlische offensief tegen de bedoeïenen in het E1-gebied, de Jordaanvallei en de South Hebron Hills. Ook beschreven we de documentaire Sumoud, die het lot van de bedoeïenen in beeld brengt door de ogen van een jong meisje. Volgens de Verenigde Naties lopen 46 bedoeïenen-gemeenschappen op de Westoever een ‘hoog risico op gedwongen ontruiming’ door Israël.
Het Israëlische offensief richt zich ook tegen de bedoeïenen van de Naqab-woestijn (Negev), die binnen de grenzen van Israël ligt. De 11 duizend bedoeïenen die na 1947 niet naar de Westelijke Jordaanoever werden verdreven, werden door Israël gedwongen samengebracht in een reservaat, de siyag. Daar bouwden zij veertig dorpjes waar zij – als Israëlische staatsburgers – hun bestaan zo goed mogelijk voortzetten.
Daaraan kwam een abrupt einde toen Israël in 1965 alle dorpen als ‘niet erkend’ kwalificeerde: ze komen niet voor op officiële kaarten en in het kadaster, hebben geen recht op de levering van water, gas en elektriciteit, en ontberen infrastructuur en diensten als onderwijs en gezondheidszorg. De bouw van nieuwe woningen werd verboden.
Ruim vijftig jaar later worden de resterende bedoeïenendorpen letterlijk van de kaart geveegd. Het meest recente voorbeeld is tien dagen oud: het dorp Umm al-Hiran wordt gesloopt om plaats te maken voor een joodse kolonie, waar geen niet-joden worden geduld. De bedoeïenen van de Naqab worden voor de tweede maal in zeventig jaar verdreven – ditmaal naar een naargeestige ‘township’ in een uithoek van de woestijn.
De etnische zuivering van de Naqab is in zijn eindfase beland. Nog even, en Israël is er in zeven decennia in geslaagd de woestijn te ontdoen van haar traditionele bewoners, nadat die daar tenminste vierduizend jaar onafgebroken hebben geleefd, en er in 1947 nog 99 procent van de bevolking uitmaakten. Net als de bedoeïenen op de Westelijke Jordaanoever worden ook zij in een uithoek samengeveegd om plaats te maken voor exclusief joodse kolonies. Israëls apartheidspolitiek is niet aan grenzen gebonden.
De verdrijving van de bedoeïenen-gemeenschappen gaat overal vergezeld van geweld, dwang en sloop. Zo werd het in de Naqab gelegen dorp Al-Araqib door Israëlische troepen inmiddels meer dan 120 keer afgebroken – en tot dusver steeds herbouwd. In augustus 2017 werd duidelijk dat honderden, mogelijk duizenden bedoeïenen het Israëlische staatsburgerschap is ontnomen.
Israël richt zijn pijlen specifiek op de destructie van Palestijnse scholen. Afgelopen maanden documenteerden wij talloze gevallen waarin scholen werden gesloopt of van hun faciliteiten werden ontdaan. Meer dan veertig scholen – 36 op de Westoever en acht in Oost-Jeruzalem – staan op de nominatie om hetzelfde lot te ondergaan. De strategie: Palestijnen die onderwijs wensen, zullen naar elders moeten vertrekken.
Ook Khan al-Ahmar zal zijn school verliezen. Het gebouw werd in 2009 opgetrokken uit autobanden en modder – een gevolg van het Israëlische verbod om steen en cement te gebruiken –, en biedt onderwijs aan 160 kinderen uit de regio. Buiten de vaste schooltijden worden er alfabetiseringslessen voor volwassenen gegeven.
Ook Nederland heeft te maken gekregen met de Israëlische sloopwoede. Een week geleden sloopte Israël een door Nederland gefinancierd waterproject. In juni 2017 werden 96 door Nederland gedoneerde zonnepanelen door Israël in beslag genomen. Eerder gebeurde dat met door Nederland geschonken landbouwapparatuur. In het jaar 2000 vernietigde Israël de in aanbouw zijnde haven van Gaza, waarin Nederland 23 miljoen euro investeerde.
In een recente rapportage, getiteld ‘Israel: Army Demolishing West Bank Schools’, benadrukt Human Rights Watch dat Israël zich met het afbreken van scholen en andere bouwwerken en het overbrengen van Israëlische kolonisten naar bezet Palestijns gebied bezondigt aan ernstige schendingen van het internationaal recht en mogelijke oorlogsmisdaden. De organisatie herinnert alle landen die zijn aangesloten bij de Conventies van Genève eraan dat zij de plicht hebben Israël tot het respecteren van het recht te dwingen, een plicht die tot op heden over de gehele linie – ook door Nederland – wordt verzaakt:
Parties to the Geneva Conventions are obliged to ‘ensure respect’ for the law of occupation, and to prosecute ‘grave breaches’ – including the war crimes of wanton destruction and forcible transfer – regardless of the country in which the crimes took place. Countries should investigate individuals whom evidence suggests may be responsible for these crimes and prosecute those over whom they have jurisdiction. The International Criminal Court prosecutor should also examine the school demolitions as part of her ongoing preliminary examination into the situation in Palestine.
Human Rights Watch spreekt in dit opzicht nadrukkelijk de Europese Unie en haar lidstaten aan, die het merendeel van de 36 scholen op de Westoever die met sloop worden bedreigd hebben gefinancierd. In het onder tijdelijk Israëlisch gezag vallende C-gebied (Area C) van de Westoever zijn de afgelopen jaren vierhonderd met Europees geld bekostigde bouwwerken gesloopt, stelt de organisatie. Meer dan één op de drie Palestijnse gemeenschappen in het C-gebied ontbeert een basisschool, terwijl 10 duizend kinderen les krijgen in tenten en barakken zonder verwarming en andere voorzieningen. Wordt het Israëlische beleid op z’n beloop gelaten, dan is voortgaande ‘gedwongen evacuatie’ van bedoeïenen- en andere Palestijnse gemeenschappen onafwendbaar, aldus Human Rights Watch.