De Israëlische bestempeling van zes Palestijnse ngo’s tot ‘terroristische organisaties’ is op niets gebaseerd. Dat verklaren Nederland en acht andere Europese landen. Zij zullen hun samenwerking met de organisaties voortzetten.
Met hun gezamenlijke verklaring reageren de negen landen – Nederland, België, Denemarken, Duitsland, Frankrijk, Ierland, Italië, Spanje en Zweden – op het Israëlische besluit van oktober 2021 om zes Palestijnse maatschappelijke organisaties op de nationele terrorismelijst te plaatsen. Israël eiste dat de landen hun subsidiëring van de organisaties zouden staken. De landen concluderen ‘na zorgvuldige en uitgebreide’ analyse van door Israël verstrekte informatie dat de organisaties niet betrokken zijn bij terrorisme en zij hun financiering zullen voortzetten.
De zes organisaties – Addameer, Al-Haq, Bisan Center for Research and Development, Defense for Children International-Palestine (DCI-P), Union of Agricultural Work Committees (UAWC) en Union of Palestinian Women Committees (UPWC) – zijn alle gevestigd in door Israël bezet Palestijns gebied. Met hun werkzaamheden bieden zij de onder bezetting lijdende Palestijnse bevolking essentiële steun. Van meet af aan was duidelijk dat Israël hoopte de organisaties, door hen als ‘terroristen’ te criminaliseren, met medewerking van de Europese landen te kunnen uitschakelen.
De Israëlische maatregel leidde tot zwaar internationaal protest. Amnesty International en Human Rights Watch spraken van ‘een absurde, schandalige en onrechtvaardige maatregel’ en ‘een aanval op de internationale mensenrechtenbeweging’. Onder meer een coalitie van bijna 250 internationale organisaties, een negental mensenrechtendeskundigen van de VN en een groep Israëlische mensenrechtenorganisaties riepen de internationale gemeenschap en de negen betrokken Europese regeringen op stelling te nemen tegen de criminalisering. Ook de Hoge VN-Commissaris voor de Mensenrechten gaf een scherpe verklaring uit. De Nederlandse en andere Europese regeringen deden er echter lang het zwijgen toe.
Afgelopen maart maakte België na eigen onderzoek naar de Israëlische beschuldigingen bekend zijn financiering te zullen voortzetten. In mei noemde de Nederlandse minister van Buitenlandse Zaken Wopke Hoekstra (CDA) tijdens een bezoek aan Israël en Palestina, waar hij een ontmoeting had met vertegenwoordigers van Al-Haq, het Israëlische bewijsmateriaal niet overtuigend. En begin juni lieten diplomaten van zes Europese landen zich tegenover het Israëlische dagblad Haaretz in vergelijkbare termen uit. Een gezamenlijke verklaring van de negen betrokken Europese landen liet echter tot nu op zich wachten.
Het Israëlische bewijsmateriaal bestond uit twee geheime dossiers over de Palestijnse organisaties. Het eerste werd al op 5 mei 2021 aan de Europese regeringen overhandigd. Al een week later maakte de Nederlandse regering bekend dat het ‘geen concreet bewijs’ tegen twee door Nederland gesubsidieerde organisaties bevatte. Maar in plaats van Israël de les te lezen over het als ‘overtuigend, keihard bewijs’ gepresenteerde materiaal vroeg Nederland om aanvullend bewijs. Andere landen deden hetzelfde.
Het dossier kwam begin november in handen van de pers en leidde tot vernietigende publicaties. ‘Israël heeft Nederland en de overige Europese landen geprobeerd te misleiden’, schreven wij destijds. Het dossier is integraal online te lezen. Het ligt voor de hand dat de mislukte poging de Europese landen met het dossier te overtuigen Israël deed besluiten de zes organisaties in oktober op de terrorismelijst te plaatsen.
In december verstrekte Israël niettemin een tweede dossier met het gevraagde ‘aanvullende bewijsmateriaal’. Ook dat lekte uit en opieuw was de conclusie dat het geen overtuigend bewijs bevatte. Europese kritiek op deze nieuwe poging tot misleiding bleef uit, zoals die ook in de nu verstrekte Europese verklaring opvallend afwezig is.
Even opvallend – en nog kwalijker – is het ontbreken van een stevige Europese oproep aan Israël om de zes Palestijnse organisaties direct van de terrorismelijst te halen. Zolang de organisaties op die lijst staan heeft Israël op grond van zijn omstreden antiterrorisme-wet uit 2016 de mogelijkheid ze op ieder gewenst moment op te rollen. Het kan hun activiteiten verbieden, hun kantoren sluiten, hun eigendommen in beslag nemen, hun geldstromen saboteren en hun medewerkers reisverboden opleggen en zelfs tot gevangenisstraffen veroordelen.
Bovendien dreigen ook andere donoren van de organisaties in forse problemen te komen. Al begin november vorig jaar maakte een van hen, een Finse kerkelijke ontwikkelingsorganisatie, bekend de relatie met een van de Palestijnse organisaties te hebben verbroken. De Finnen vreesden dat hun bank door Israël en pro-Israël-activisten zou worden gedwongen hun rekening op te heffen wegens de ‘financiering van terrorisme’. Daardoor zou hun werk in dertig andere landen in gevaar komen. Het onder druk zetten van banken door pro-Israël-organisaties is een veel toegepast mechanisme.
In hun verklaring stellen de negen Europese landen dat ‘een vrij en sterk maatschappelijk middenveld onontbeerlijk is voor de bevordering van democratische waarden’. Dat is een waarheid als een koe, maar in dat kader schiet hun verklaring ernstig tekort en dient bij de Nederlandse en andere Europese regeringen te worden aangedrongen op een aanvullende verklaring.