De continuering van Europese subsidies aan Palestijnse ngo’s is belangrijk, maar laat de Israëlische dreiging waaraan de organisaties blootstaan intact.
Op 12 juli verklaarden de regeringen van negen EU-landen, waaronder Nederland, hun subsidiëring van zes Palestijnse maatschappelijke organisaties te zullen voortzetten. Op 15 juli sloot Noorwegen zich daarbij aan. Israëlische beschuldigingen dat de zes in feite ‘terreurorganisaties’ zijn – en Europa dus ‘terreur subsidieert’ – zijn grondig onderzocht en onjuist bevonden.
Het feit dat de Europese landen niet buigen voor de Israëlische beschuldigingen is een belangrijk signaal, maar schiet niettemin ernstig tekort. Want hoewel wordt erkend dat Israëls criminalisering van de zes Palestijnse ngo’s nergens op is gebaseerd, wordt niets gedaan om die ongedaan te maken. In de verklaring van de landen wordt er geen woord aan gewijd.
Afgelopen oktober plaatste Israël de zes, alle werkzaam in door Israël bezet gebied, op de nationale terrorismelijst. Daarmee verschafte het zich de mogelijkheid de organisaties op ieder gewenst moment te kunnen aanpakken; het kan hun kantoren sluiten, medewerkers oppakken, activiteiten stilleggen, eigendommen in beslag nemen en financiën bevriezen. De ‘vibrant civil society’ die de Europese landen blijkens hun verklaring essentieel achten voor vrede en democratie in Palestina is en blijft derhalve in acuut gevaar. In een op 20 juli gepubliceerde reactie benadrukken de zes Palestijnse ngo’s die onacceptabele situatie.
De Europese landen hebben de macht Israël te dwingen zijn criminalisering van de organisaties op te heffen. Eén van de beschikbare middelen is het bevriezen of opzeggen van het EU-Israël Associatieverdrag, dat is gebaseerd op eerbiediging van de mensenrechten door de verdragspartners. Die clausule had allang tot bevriezing of opzegging van het verdrag dienen te leiden, maar bleef ook ditmaal onaangeroerd.
Ook hebben de Europeanen nagelaten extra fondsen beschikbaar te stellen aan de zes ngo’s. Mede door het lang uitblijven van een krachtdadige Europese reactie hebben die grote schade opgelopen. Sommige landen schortten projecten van de organisaties op, terwijl particuliere donoren hun subsidierelatie met de organisaties beëindigden uit angst in eigen land van het ‘financieren van terrorisme’ te worden beschuldigd. Onder die omstandigheden verloren de ngo’s een deel van hun werknemers.
Dat de Israëlische beschuldigingen van terrorisme op drijfzand berustten was allang bekend. Al in mei 2021 probeerde Israël de Europese regeringen te overtuigen met een ‘geheim dossier’ waaruit de ‘terreurbanden’ van de ngo’s zouden blijken, in december gevolgd door een tweede. Beide lekten uit naar de media en bleken niets om het lijf te hebben.
Niettemin duurde het tot juli van dit jaar voordat de EU-landen met hun officiële verklaring kwamen. Op 29 april schreef minister van Buitenlandse Zaken Wopke Hoekstra (CDA) in antwoord op Kamervragen van Sjoerd Sjoerdsma (D66) en Agnes Mulder (CDA) daarover:
Nederland zet zich er voor in om met andere donoren, waaronder de EU tot een gezamenlijke appreciatie te komen, zodat alle beschikbare informatie meegewogen kan worden. Het kabinet streeft ernaar om voor het zomerreces deze gezamenlijke appreciatie af te ronden en uw Kamer te informeren.
Die opzet is mislukt. Weliswaar werd de deadline van het zomerreces bijna gehaald, maar in de ‘gezamenlijke appreciatie’ ontbreekt de EU. Kennelijk zijn de negen EU-landen er niet in geslaagd om met hun eigen EU op één lijn te komen.
Deze maand beschreven we hoe de Europese Commissie onder aanvoering van de Hongaarse Eurocommissaris Olivér Várhelyi een van de Europese landen losgezongen beleid voerde, dat neerkwam op het honoreren van de Israëlische desinformatie ten koste van de ngo’s. Zo werd de EU-subsidie van de ngo’s Al-Haq en het Palestinian Centre for Human Rights (PCHR) in mei 2021 opgeschort, en pas eind juni 2022 hervat nadat Al-Haq een rechtszaak tegen de Commissie aanspande.
Er is nog een ander perspectief dat aandacht verdient. Het overspoelen van Europese regeringen met Israëlische desinformatie is een industrie geworden. Opeenvolgende Nederlandse en andere regeringen hebben de stroom aan verdachtmakingen aan het adres van Palestijnse ngo’s – en ook bijvoorbeeld de BDS-beweging – als aan ‘terreur’ gelieerde organisaties onderzocht en afgedaan als onbetrouwbaar. Toch wordt ieder volgend pakket weer serieus genomen in plaats van het retour afzender te sturen.
Pijnlijk is dat uitgerekend Nederland kwetsbaar is gebleken voor de Israëlische campagnes. Eind vorig jaar beschreven we hoe het kabinet zich onder druk liet zetten door een aantal pro-Israëlische lobbyorganisaties om de subsidiëring van de Union of Agricultural Work Committees (UAWC) – één van de door Israël bedreigde Palestijnse ngo’s – te staken. Hoewel onafhankelijk onderzoek uitwees dat de Israëlische beschuldigingen van UAWC niet deugden, zocht het kabinet een geitenpaadje om in januari van dit jaar toch de samenwerking met UAWC te verbreken.
De lankmoedige Europese opstelling garandeert dat het Israëlische offensief tegen het Palestijnse maatschappelijk middenveld kan aanhouden. Zo kregen drie van de Israëlische advocaten die de zes Palestijnse ngo’s tegen de beschuldigingen van terrorisme verdedigen onlangs te horen dat zij daarvoor een ‘speciale vergunning’ van de Israëlische ministeries van Defensie en Financiën moeten aanvragen, op straffe van een gevangenisstraf van zeven jaar.
Tegen deze achtergrond besloot de Europese Raad Buitenlandse Zaken op 18 juli op Israëlisch verzoek tot hervatting van de in 2012 opgeschorte EU-Israël Associatieraad. Uit het Nederlandse verslag van dat besluit blijkt dat Nederland de Associatieraad ziet als podium om ‘lastige kwesties’ te bespreken, ‘zoals voortgang van het vredesproces, de bouw van nederzettingen en toename in geweld’. Het Europese adagium van ‘geen daden, maar woorden’ lijkt daarmee aan een volgend hoofdstuk begonnen.