Het Centrum Informatie en Documentatie Israël trekt onverantwoorde conclusies uit de eigen ‘Monitor Antisemitisme’. Dergelijke registraties hebben hooguit indicatieve waarde. Intussen is het wachten op een serieus onderzoek naar antisemitisme.
‘Het aantal gevallen van anti-Joodse discriminatie nam vorig jaar explosief toe.’ Het is de openingszin van het persbericht waarmee het Centrum Informatie en Documentatie Israël (CIDI) vorige maand zijn ‘Monitor Antisemitische Incidenten 2019’ naar buiten bracht. De schrik zat er meteen goed in, want in feite staat hier dat het antisemitisme vorig jaar explosief is toegenomen.
Maar klopt het ook? Wie een paar zinnen doorleest komt onvermijdelijk tot de conclusie dat de uitspraak ongefundeerd is – een reus op lemen voeten. De gegevens waarop het CIDI zich baseert laten dergelijke conclusies niet toe.
In de jaarlijkse monitor geeft het CIDI een overzicht van de meldingen van antisemitische incidenten die het in het voorafgaande jaar uit de joodse bevolkingsgroep van circa 50 duizend personen heeft ontvangen. In 2019 waren dat er 182, een jaar eerder 135. Hoe zinvol zo’n registratie ook kan zijn, er kleven fundamentele beperkingen aan. De belangrijkste is dat onmogelijk valt vast te stellen wat de cijfers betekenen.
Niemand kan ook maar bij benadering zeggen hoe de door het CIDI geregistreerde incidenten zich verhouden tot omvang en aard van het werkelijke antisemitisme. Hoe hoog het daadwerkelijke aantal antisemitische incidenten is, en hoe dat is samengesteld, is en blijft onbekend.
Dat betekent dat het onmogelijk is op basis van de registratie betrouwbare uitspraken te doen over een stijging of daling van het antisemitisme. De door het CIDI geregistreerde toename van 135 naar 182 meldingen vertelt ons niets over de daadwerkelijke ontwikkeling van het antisemitisme.
Het ligt voor de hand dat de door het CIDI geconstateerde toename mede het resultaat is van een toegenomen meldingsbereidheid, een gevolg van de luide oproep tot het melden van incidenten die vorig jaar heeft geklonken en nog steeds klinkt. Misschien spelen ook andere factoren een rol, maar ook daar valt op basis van de beschikbare gegevens niets van te zeggen. Het is de klassieke beperking van dit type registraties, zoals in ieder onderzoekshandboek valt te lezen.
Op z’n best kunnen de CIDI-gegevens indicatief zijn en van pas komen bij de opzet van daadwerkelijk onderzoek naar antisemitisme. Met zijn uitspraak over de ‘explosieve toename van het aantal gevallen van anti-Joodse discriminatie’ suggereert het CIDI ten onrechte dat het zulk onderzoek heeft verricht.
In zo’n onderzoek zou ook gekeken worden naar andere vormen van racisme – enerzijds als houvast om de omvang van het antisemitisme te duiden, anderzijds om na te gaan of de ontwikkeling van het antisemitisme past in een breder beeld. Gaat het om een zelfstandige ontwikkeling, of is er sprake van een meer algemene toename van racisme? Om antisemitisme en andere vormen van racisme te kunnen begrijpen en bestrijden zijn dit essentiële vragen, die iedere beleidsmaker en onderzoeker dient te stellen.
Het spreekt vanzelf dat gegevens uit registraties als de CIDI-monitor met grote terughoudendheid moeten worden gebruikt. Het CIDI treedt die methodologische basisregel met voeten. Het persbericht waarmee het de ‘explosieve toename van incidenten’ naar buiten bracht kreeg de ronkende kop ‘Recordaantal antisemitische incidenten in 2019’. Daarmee wordt gesuggereerd dat het antisemitisme in 2019 sterker was dan ooit. In het bericht lezen we verder dat het aantal antisemitische incidenten in 2019 ‘zelfs het vorige record van piekjaar 2014’ overtrof.
Het behoeft geen betoog dat zulke alarmistische uitspraken om meer dan één reden onverantwoord zijn. Ze zorgen voor ernstige vervuiling van het debat over antisemitisme en bemoeilijken een effectieve bestrijding van het fenomeen. Onder joodse Nederlanders wakkeren ze angstgevoelens aan. Het alarmisme brengt een zichzelf versterkend proces op gang dat het antisemitisme in de publieke perceptie een steeds omvangrijker, ongrijpbaarder en angstaanjagender karakter geeft.
Betreurenswaardig is dat veel media het alarmisme kritiekloos overnemen en verder verspreiden. Het persbericht van het CIDI werd door bijvoorbeeld de NOS en het Parool klakkeloos weergegeven, weliswaar met verwijzing naar de bron, maar zonder ook maar een woord te wijden aan de onbetrouwbaarheid van de conclusies. Een uitzondering vormde de Volkskrant, die naar aanleiding van kritiek op de CIDI-berichtgeving een factcheck uitvoerde en concludeerde dat de organisatie zelf in het jaar 2002 een hoger aantal meldingen registreerde dan in 2019. De fundamentele beperkingen van de CIDI-registraties bleven echter ook hier onbesproken.
Het opblazen en verspreiden van beperkt bruikbare gegevens over antisemitisme is een algemeen probleem, waaraan niet alleen organisaties als het CIDI en media zich schuldig maken, maar ook politici. Veelvuldig gaan zij op de loop met cijfer- en onderzoeksmateriaal dat in het gunstigste geval indicatieve waarde heeft. Onderzoeken naar antisemitisme zoals dat van EénVandaag en de EU Agency for Fundamental Rights (FRA), beide van eind 2018 en slechts zeer beperkt bruikbaar, worden tot op de dag van vandaag in de politieke arena op onverantwoorde wijze gehanteerd.
Een voorbeeld is de vorig jaar verschenen initiatiefnota ‘Een effectievere aanpak van antisemitisme’ van de Kamerleden Gert-Jan Segers (ChristenUnie) en Dilan Yesilgöz (VVD). Hun pleidooi voor urgente maatregelen berust niet op feiten, maar goeddeels op onverantwoorde interpretatie van onderzoeksmateriaal zoals dat van de FRA en EénVandaag. Op basis daarvan doen zij ongefundeerde uitspraken als ‘Bijna de helft van de Nederlandse Joden voelt zich dus niet vrij om zichzelf te zijn’. Nog bonter maakte ChristenUnie-Kamerlid Joël Voordewind het. Zoals wij eerder beschreven verklaarde hij op basis van het FRA-onderzoek dat ‘zeventig procent van de joodse gemeenschap niet meer publiekelijk op straat durft met een joods symbool’, een percentage dat in werkelijkheid op hooguit één ligt.
De treurige realiteit is dat het antisemitisme van veel kanten in zware bewoordingen wordt voorgesteld als een urgent probleem dat een effectieve aanpak behoeft, maar in de praktijk niet de aandacht krijgt die daarbij hoort en door velen om politieke redenen wordt misbruikt. Om tot een effectieve bestrijding van antisemitisme te komen ligt de eerste opdracht in het zorgvuldig in kaart brengen van het fenomeen. Een onderzoek dat daaraan voldoet laat echter nog altijd op zich wachten.