The Rights Forum roept de provincie Utrecht op busbedrijf EBS uit te sluiten van de nieuwe aanbesteding van het openbaar vervoer. EBS is via moederbedrijf Egged betrokken bij grove schendingen van de mensenrechten.
The Rights Forum roept de provincie Utrecht op busbedrijf EBS uit te sluiten van de aanbesteding van het openbaar vervoer in de provincie. In een brief aan het college van Gedeputeerde Staten – het dagelijks bestuur van de provincie – wijst de organisatie erop dat EBS via zijn Israëlische moederbedrijf nauw betrokken is bij grove schendingen van de mensenrechten. Overheden zijn verplicht dergelijke bedrijven uit te sluiten van overheidsopdrachten, schrijft The Rights Forum.
De provincie is op zoek naar twee vervoerbedrijven die van 2025 tot 2035 het bus- en tramvervoer in de provincie gaan verzorgen. Geïnteresseerde bedrijven kunnen de komende maanden inschrijven op de aanbesteding. Het is aannemelijk dat EBS daarvan gebruik zal maken. In het voorjaar van 2024 maakt de provincie bekend welke twee vervoerders de beste aanbiedingen hebben gedaan.
De provincie zegt veel belang te hechten aan schoon openbaar vervoer en verwacht verder dat de bedrijven hun aanbod afstemmen op de voorziene ontwikkeling van het aantal reizigers, een uitgangspunt dat wordt omschreven als ‘groeien en koesteren’. The Rights Forum benadrukt dat openbaar vervoer alleen schoon kan zijn als het ook schoon is van mensenrechtenschendingen, en dat het moederbedrijf van EBS op dit punt een kwalijke reputatie geniet vanwege zijn bijdrage aan het ‘groeien en koesteren’ van Israëls illegale nederzettingen (kolonies) in bezet Palestijns gebied.
Voor veel Nederlandse overheden zijn mensenrechten nog altijd een dode letter, maar Utrecht heeft aangetoond een positieve uitzondering te zijn. Tien maanden geleden stemden de voltallige Provinciale Staten in met het verbreken van de vriendschapsband tussen de provincie Utrecht en de Chinese provincie Guangdong. ‘Vooral de kritiek op de mensenrechten in China is een breed gedragen argument in de politiek’, schreef de provincie. The Rights Forum roept het provinciebestuur op datzelfde principe nu met even grote eensgezindheid toe te passen.
EBS (Egged Bus Sytems) is de Nederlandse vestiging van het Israëlische bedrijf Egged, een multinationale busonderneming die actief is in Israël, Nederland en Polen. Egged is de enige aandeelhouder van EBS. Winsten die EBS in Nederland maakt komen ten goede van Egged, eventuele verliezen – denk aan het verlies van 30 miljoen euro op de activiteiten in Waterland – worden door het Israëlische moederbedrijf aangevuld.
Egged onderhoudt busdiensten die Israël verbinden met zijn nederzettingen op de Westelijke Jordaanoever en in Oost-Jeruzalem. In een dubbelrol van facilitator en profiteur is het een essentiële schakel in het Israëlische regime van illegale bezetting en kolonisering, dat afgelopen juni zijn 57e levensjaar inging. Dat regime gaat gepaard met structurele schending van de (mensen)rechten van miljoenen Palestijnen, alsmede met oorlogsmisdaden (onder meer kolonisering) en misdaden tegen de menselijkheid (onder meer apartheid).
Egged is in de loop der jaren veelvuldig opgeroepen zijn activiteiten in de nederzettingen te staken. Vergeefs, het legde al die oproepen naast zich neer. Dat bracht de Hoge VN-Vertegenwoordiger voor de Mensenrechten er begin 2020 toe het bedrijf op te nemen in de database (‘zwarte lijst’) van bedrijven die actief betrokken zijn bij de kolonisering van bezet Palestijns gebied. Al in het rapport van een door de VN ingestelde onderzoekscommissie dat in 2013 de opmaat vormde tot het opstellen van de lijst werd de transportvoorziening aangemerkt als een essentiële schakel in ‘de instandhouding en het bestaan van de nederzettingen’. Afgelopen jaar trad de Hoge VN-Vertegenwoordiger nogmaals in contact met Egged, opnieuw vergeefs. Gevolg is dat de onderneming ook op de geupdate zwarte lijst staat, die op 30 juni jl. door de VN werd gepubliceerd.
Het ligt voor de hand dat Egged – dat overigens een van de drie busmaatschappijen is die onlangs in Israël zijn aangeklaagd wegens discriminatie van vrouwelijke passagiers – ook zal voorkomen in het rapport van de Speciaal VN-Rapporteur voor de Mensenrechten in Bezet Palestijns Gebied over de impact van bedrijven op de rechten van de Palestijnen, dat de VN in maart 2024 publiceert. Daarin wordt speciale aandacht besteed aan de vraag of overheden en andere relevante actoren de bestaande mechanismen en gedragscodes – met name de United Nations Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) – benutten om de betrokkenheid van bedrijven bij de bezetting en kolonisering tegen te gaan.
Het Nederlandse beleid op het gebied van mensenrechten en maatschappelijk verantwoord ondernemen & inkopen biedt overheden geen enkele ruimte om met bedrijven als Egged/EBS in zee te gaan. Samenwerking is in strijd met de genoemde UNGP’s, die integraal deel uitmaken van dat beleid. De verplichting voor staten en hun organen om de mensenrechten te beschermen, en de verantwoordelijkheid van bedrijven om de mensenrechten te respecteren, zijn de centrale elementen van de UNGP’s.
In alle relevante beleidsdocumenten wordt het belang van de UNGP’s als toetssteen voor overheden en bedrijven benadrukt, al dan niet als onderdeel van de zogeheten OESO-richtlijnen, die naast mensenrechten thema’s als milieu en corruptie bestrijken. Als voorbeelden noemen we het herziene Nationaal Actieplan Bedrijfsleven en Mensenrechten en het Nationaal Plan Maatschappelijk Verantwoord Inkopen 2021-2025. Relevant in dit verband is bovendien dat de provincie Utrecht zich heeft gecommitteerd aan het Manifest Maatschappelijk Verantwoord Opdrachtgeven en Inkopen.
De Nederlandse overheid – centraal én decentraal – kent zichzelf nadrukkelijk ‘een voorbeeldrol’ toe in het naleven van de OESO-richtijnen en de UNGP’s. Consequent benadrukken de overheden ook de verwachting dat alle Nederlandse bedrijven beide gedragscodes onderschrijven en daarnaar handelen. Voor zowel overheden als bedrijven betekent dit niet alleen dat zij zélf de mensenrechten dienen te respecteren, maar ook dat zij ervoor moeten zorgen dat de productie-, handels- en andere ketens waarvan zij deel uitmaken vrij zijn van schendingen (‘ketenverantwoordelijkheid’).
Het principe van de UNGP’s is even eenvoudig als doeltreffend: je doet geen zaken met bedrijven en overheden die bijdragen aan schendingen van mensenrechten en niet bereid zijn hun leven te beteren. Je zorgt dat de ketens waarvan je deel uitmaakt ‘schoon’ zijn. Het achterliggende idee is dat als iedereen zich daaraan houdt het bouwwerk van schendingen en schenders geïsoleerd raakt en implodeert.
EBS presenteert zich graag als ‘een gewoon Nederlands bedrijf’, in de kennelijke hoop dat over het hoofd wordt gezien dat het onderdeel van Egged vormt. Het vergeet echter dat de UNGP’s, zoals al in de openingsparagrafen te lezen, ‘van toepassing zijn op alle ondernemingen, zowel transnationale als andere, ongeacht hun omvang, sector, locatie, eigendom en structuur’, en dat ‘de verantwoordelijkheid om de mensenrechten te respecteren een mondiale gedragsnorm is voor alle ondernemingen, waar ze ook actief zijn’. Het vergeet bovendien dat het juist als ‘gewoon Nederlands bedrijf’ gehouden is het beleid van de Nederlandse overheid na te leven, inclusief de eerbiediging van de UNGP’s.
Conform de UNGP’s dient EBS allereerst een toezegging om de mensenrechten te respecteren vast te leggen in een openbare beleidsverklaring, die is goedgekeurd door het hoogste echelon van de onderneming en is gestoeld op interne en/of externe expertise. Daarin dient ook te worden vermeld wat het bedrijf in dit opzicht verlangt van zijn personeel, zakenpartners en andere partijen waarmee het via zijn activiteiten, producten of diensten verbonden is – in dit geval primair Egged. De verklaring dient aan het personeel, alle zakenpartners en andere relevante partijen te worden uitgereikt. Niets wijst erop dat het bedrijf over zo’n verklaring beschikt.
Daarnaast wordt EBS geacht ‘in kaart te brengen hoe het via zijn bedrijfsactiviteiten en zijn ketenpartners verbonden is met risico’s op mensenrechtenschendingen en deze risico’s aanpakt en voorkomt’. Daartoe ‘behoort het een brede inventarisatie uit te voeren van alle zakelijke gebieden, activiteiten en relaties om te identificeren waar de kans op mensenrechtenschendingen het grootst en belangrijkst is’. Over die inventarisatie en de maatrelegen die het naar aanleiding daarvan treft ‘moet het bereid zijn publiekelijk verantwoording af te leggen’. Opnieuw wijst niets erop dat EBS over zo’n risico-analyse beschikt.
Het behoeft geen betoog dat naar mensenrechtenmaatstaven gemeten voor EBS geen plaats is op de Nederlandse wegen zolang Egged zijn gewraakte activiteiten in bezet Palestijns gebied voortzet. Het zou pas voor overheidsopdrachten in aanmerking mogen komen als het zich losmaakt van het moederbedrijf. Daartoe heeft het tot dusver geen enkele bereidheid getoond. Verwonderlijk is dat niet: EBS is door Egged opgericht om een graantje mee te pikken van de Nederlandse ov-markt, en zodoende de eigen kas te spekken en zich een imago van ‘respectabel bedrijf’ aan te meten. Niet voor niets claimt Egged de ontwikkeling van EBS in Nederland als eigen succes.
Onder de UNGP’s zijn Nederlandse overheden gehouden bedrijven die voor overheidsopdrachten in aanmerking willen komen te toetsen op het respecteren van de mensenrechten. Zonodig dienen zij aan te dringen op, en te assisteren bij, het opstellen en implementeren van een verbeterplan.
Bij bedrijven die via zakelijke banden betrokken zijn bij activiteiten in ‘conflictgebieden’ dient ‘bijzondere aandacht aan mensenrechtelijke risico’s’ te worden besteed en ‘in een zo vroeg mogelijk stadium’ een risico-analyse en een plan van aanpak te worden gemaakt. Als onderdeel van Egged is EBS een schoolvoorbeeld van zo’n bedrijf. Weigert een bedrijf verbeteringen door te voeren, dan zit er niets anders op het uit te sluiten van opdrachten, is de strekking van de UNGP’s.
Het spreekt voor zich dat overheden in dit kader een grote verantwoordelijkheid dragen jegens de burger. Op hen rust de plicht de burger, in dit geval de ov-reiziger, te beschermen tegen blootstelling aan bedrijven die betrokken zijn bij schendingen. Gaan zij onverhoopt toch met een ‘besmet’ bedrijf in zee, dan raken zij niet alleen zélf als ketenpartner betrokken bij schendingen, maar betrekken zij ook de laatste schakel van de keten daarbij: de reiziger.
Die draagt in dat geval, veelal zonder dat te beseffen, met zijn euro’s bij aan de gewraakte activiteiten van het bedrijf. Reizigers die wél op de hoogte zijn van die activiteiten en daaraan niet wensen bij te dragen worden in de kou gezet; voor hen is er geen busvervoer. Daarmee verzaken overheden hun plicht om al hun burgers goed openbaar vervoer te bieden.
Jarenlange ervaring met aanbestedingen zoals deze heeft ons geleerd dat mensenrechten voor schrikbarend veel Nederlandse overheden alleen op papier bestaan. In de praktijk worden de UNGP’s op grote schaal genegeerd. Risico-analyses worden niet gevraagd en niet gemaakt, zelfs het ontbreken van een basale openbare bedrijfsverklaring wordt voor lief genomen. Een bedrijf als Egged/EBS, dat evident betrokken is bij schendingen en daarvoor van alle relevante kanten is veroordeeld, wordt met alle egards ingehaald en mag zich zelfs verheugen op grote opdrachten, alsof dat niet betekent dat de overheid dan zelf bij die schendingen betrokken raakt. OV-reizigers met principes worden geacht die thuis te laten en de portemonnee te trekken voor EBS, en anders maar de auto te nemen.
Geconfronteerd met vragen en kritiek op hun aanvechtbare handelwijze verschuilen overheden zich steevast achter bureaucratische formaliteiten. Dan heet het dat de zogeheten uitsluitingsgronden die in de Aanbestedingswet (artikel 2.86 en 2.87) zijn opgenomen niet op EBS van toepassing zijn. En dat het bedrijf een ‘Gedragsverklaring aanbesteden’ is verleend door de minister van Justitie en Veiligheid.
Genegeerd wordt dat noch die uitsluitingsgronden, noch de Gedragsverklaring betrekking hebben op de schendingen waarbij Egged/EBS betrokken is; beide zijn voor het thema mensenrechten nauwelijks relevant. De verantwoordelijkheid om inschrijvers op overheidsopdrachten te toetsen op respect voor de mensenrechten ligt bij de betreffende overheid. Noch de uitsluitingsgronden, noch de Gedragsverklaring vrijwaart haar daarvan. Het is volgens de UNGP’s de verantwoordelijkheid van diezelfde overheid ervoor te zorgen dat ze over voldoende beleidsruimte beschikt om aan haar verplichtingen te voldoen.
Wij onderstrepen dat het negeren van hun verantwoordelijkheden door overheden onverantwoord en onacceptabel is. De impact van Israëls bezettingsregime op de (mensen)rechten van miljoenen Palestijnen is gigantisch. De reden dat dit onrecht al 57 jaar kan voortwoekeren ligt primair bij Israël, maar ook bij de landen, overheden en bedrijven die het direct of indirect in stand helpen houden. Het toelaten van EBS tot overheidsopdrachten is daar een sprekend voorbeeld van.
Maar de schade van het negeren van verantwoordelijkheden overstijgt de kwestie-Palestina. Overheden die met hun verantwoordelijkheden marchanderen ondermijnen het mondiale systeem van bescherming van de mensenrechten. Dat systeem verdraagt geen uitzonderingen. Het functioneert alleen als alle actoren het respecteren en handhaven. Dat besef vormt de kern van de UNGP’s en de internationale mensenrechtenpolitiek. Bij veel Nederlandse overheden lijkt het zorgwekkend ver weg. Het is nu aan de provincie Utrecht om het goede voorbeeld te geven.