Nederland is een van de landen die steun aan UNRWA aan het afbouwen is. Dat raakt Palestijnse vluchtelingen direct. Zo dreigen de kinderen in Libanon verstoken te raken van onderwijs, ziet onze correspondent in Libanon.
Palestijnse vluchtelingen in Libanon worden geconfronteerd met een existentiële dreiging. Ongeveer 80 procent leeft onder de armoedegrens, volgens cijfers van UNRWA, de in 1949 opgerichte VN-hulporganisatie voor Palestijnse vluchtelingen. Dit aantal zal naar verwachting stijgen tot boven de 90 procent als de uitbetalingen van financiële steun door UNRWA wordt stopgezet.
Deze uitbetalingen zijn uiterst onzeker geworden nu een aantal belangrijke donorlanden hun bijdragen aan UNRWA hebben stopgezet. De organisatie is gedwongen pijnlijke beslissingen te nemen die directe gevolgen hebben voor de bestaanszekerheid van de meest kwetsbare groepen.
Abu Ali, vader van drie kinderen, is een van de zo’n 30.000 Palestijnse vluchtelingen die na het uitbreken van de burgeroorlog in 2011 Syrië ontvluchtten. Hij woont met zijn gezin in het Palestijnse vluchtelingenkamp Shatila in de Libanese hoofdstad Beiroet.
Het is een van de dichtstbevolkte Palestijnse kampen in Libanon. Smalle steegjes doorkruizen dicht opeengepakte, willekeurig gebouwde huizen. Bewoners zijn gedwongen verticaal te bouwen, met extra verdiepingen tot wel zes verdiepingen hoog die het zonlicht tegenhouden. Muren hangen vol met foto’s van martelaren en Palestijnse vlaggen.
Het gezin van Abu Ali is volledig afhankelijk van de financiële steun van UNRWA. Deze is het afgelopen jaar stap voor stap afgeschaald. Eerst was het 25 dollar per maand, toen per twee maanden, en inmiddels is zelfs dat bedrag niet meer zeker. De laatste vier maanden is er geen uitbetaling gedaan.
‘Onlangs is UNRWA geleidelijk de financiële hulp gaan verminderen, ondanks het toch al magere bedrag van 25 dollar per persoon per twee maanden,’ legt Abu Ali uit. ‘Nu hebben we gehoord dat de hulp binnenkort helemaal wordt stopgezet vanwege de financiële crisis van UNRWA. Hoe moeten we dan leven? We kunnen niet terug naar Syrië; ons huis is volledig verwoest en de situatie daar is nog steeds onveilig.’
Palestijnse vluchtelingen, inclusief de in Libanon geboren nakomelingen van de Palestijnen die in 1948 tijdens de Nakba uit Palestina werden verdreven, worden volgens de Libanese arbeidswet als ‘buitenlanders’ beschouwd. Ze hebben een werkvergunning nodig en moeten daarvoor hoge kosten betalen. Ze mogen bepaalde beroepen die voor Libanese staatsburgers zijn gereserveerd, zoals arts en advocaat, niet uitoefenen. Bovendien hebben ze geen toegang tot het Libanese socialezekerheidsstelsel.
Maar voor Palestijnen zoals Abu Ali, die vorig decennium vanuit Syrië naar Libanon vluchtten, is de situatie nog schrijnender. Ze kunnen in Libanon überhaupt geen werkvergunning krijgen en zien zich vaak gedwongen om als dagloner in de informele sector zware arbeid te verrichten. Deze groep is nog sterker afhankelijk van hulp van UNRWA en kent hoge werkloosheids- en armoedecijfers.
Bovendien is de Libanese regering in mei 2024 gestopt met het verlengen van hun verblijfsvergunningen, zonder daarbij een duidelijke reden te geven. Zij zijn nu in een juridisch niemandsland beland. In Libanon mogen ze niet blijven, terug naar Syrië kunnen ze niet vanwege de veiligheidssituatie, en naar historisch Palestina ook niet omdat Israël dat niet toestaat, en nooit zal toestaan.
UNRWA kort niet alleen op de directe financiële hulp aan vluchtelingen. Als bezuinigingsmaatregel heeft de organisatie besloten klaslokalen van VN-scholen in de kampen samen te voegen, wat de onderwijskwaliteit zwaar aantast en een enorme druk op de docenten legt.
In het Palestijnse vluchtelingenkamp Al-Rashidiya, nabij de stad Tyrus in het zuiden van Libanon, is Al-Naqab-school gesloten en zijn de leerlingen samengevoegd met de naburige Al-Aqsa-school. Nour, een van de overgeplaatste leerlingen, deelt haar bezorgdheid: ‘We zitten nu met 35 leerlingen in de klas, en binnenkort worden dat er 50. Door deze samenvoeging wordt leren onmogelijk.’
Het schrijnende is dat er voor het onderwijs dat UNRWA in Libanon verzorgt geen alternatief bestaat. De Libanese staat sluit Palestijnse kinderen grotendeels uit van haar publieke schoolsysteem, en lokale NGO’s of gemeenschapsinitiatieven hebben bij lange na niet de capaciteit om tienduizenden leerlingen op te vangen. Zonder UNRWA zou een hele generatie Palestijnse kinderen in Libanon verstoken blijven van basisonderwijs – een catastrofe voor hun toekomst.
Dat juist in Nederland partijen als de ChristenUnie pleitten voor het verminderen of zelfs stopzetten van de steun aan UNRWA, terwijl er geen enkele reëel alternatief voorhanden is, maakt de situatie nog wranger. Het ontneemt kinderen niet alleen hun klaslokaal, maar ook hun perspectief.
De financiële tekorten hebben een duidelijke oorzaak: Verschillende belangrijke donorlanden hebben in de afgelopen anderhalf jaar hun bijdragen gestopt of verminderd. Zo ook Nederland, dat historisch gezien een belangrijke donor was.
In 2022 behoorde Nederland tot de top 10 van donorlanden aan UNRWA, met een bijdrage van ongeveer 23 miljoen dollar per jaar. In januari 2024 kondigde de Nederlandse regering aan de financiering aan UNRWA op te schorten als reactie op Israëlische beschuldigingen over de betrokkenheid van enkele UNRWA-medewerkers bij de aanval van 7 oktober 2023.
Een uitgebreid onafhankelijk onderzoek, onder leiding van voormalig Frans minister van Buitenlandse Zaken Catherine Colonna, in april 2024, vond geen bewijs ter ondersteuning van de Israëlische beschuldigingen van banden tussen UNRWA en Hamas. Het rapport verduidelijkte dat UNRWA sinds 2011 routinematig personeelslijsten aan Israël heeft overgedragen, zonder dat de Israëlische regering bezwaren tegen de daarin opgenomen medewerkers heeft geuit.
Toch, ondanks het uitblijven van bewijs van Israëlische zijde, volgde Nederland hardnekkig de Israëlische propaganda. Meerdere donoren, zoals Zweden, Canada, Japan, de Europese Unie en Frankrijk hebben na het rapport van Colonna de financiering hervat, maar andere grote landen zoals de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk en Nederland hielden vast aan hun besluit.
Dit laat een aanzienlijk gat achter in het budget van UNRWA en zet de toekomst van meer dan 5,9 miljoen Palestijnse vluchtelingen in Jordanië, Libanon, Syrië, de Westelijke Jordaanoever en de Gazastrook op het spel. Zij zijn sterk afhankelijk van UNRWA voor essentiële diensten zoals onderwijs, gezondheidszorg en noodhulp, en het stoppen van deze diensten zou rampzalig zijn.
Een medewerker van UNRWA in Libanon, die om professionele redenen anoniem wil blijven, benadrukt de moeilijke keuzes waarmee de organisatie wordt geconfronteerd: ‘UNRWA is gedwongen deze harde beslissingen te nemen door een tekort aan financiering en de plotselinge terugtrekking van donoren. UNRWA moet zich hierdoor nu richten op het ondersteunen van losse projecten in plaats van volledige programma’s of sectoren, omdat die laatste veel meer financiering vereisen.’
De huidige financiële problemen zijn geen toeval, maar volgen uit een uitgekiende Israëlische campagne om UNRWA te besmeuren en lam te leggen. Palestijnen vrezen het Israëlische streven om UNRWA als geheel te ontmantelen – iets wat blijkt uit de recente verbanning van UNRWA door Israël.
‘UNRWA begint zich aan te passen aan het begrotingstekort, en dat gaat ten koste van Palestijnse vluchtelingen’, zegt Ahmed Sakhnini, Palestijnse vluchteling en mensenrechtenactivist. Hij vreest dat UNRWA op den duur zal bezwijken onder de druk van wat hij omschrijft als een ‘bewust plan om een einde te maken aan de rol van UNRWA als organisatie die getuigt van de Nakba en het Palestijnse lijden’.
UNRWA werd in 1949 opgericht om hulp te bieden aan Palestijnse vluchtelingen na de Nakba, toen 750.000 Palestijnen door zionistische milities en het Israëlische leger uit hun huizen in historisch Palestina werden verdreven. Het idee was dat UNRWA voor deze vluchtelingen zou zorgen totdat ze terug konden keren naar hun huizen, maar dat heeft Israël nooit toegestaan. Het bestaan van UNRWA vormt hiermee een constante herinnering aan het lot van deze vluchtelingen en hun recht op terugkeer.
Voor Israël is het een doorn in het oog dat UNRWA dit in internationaal recht verankerde idee van ‘recht op terugkeer’ in leven houdt. Israël verwerpt het recht van Palestijnen om terug te keren naar hun oorspronkelijke woonplaatsen in wat nu Israël is, omdat het de Joodse meerderheid van de staat in gevaar zou brengen. Het probeert UNRWA daarom al lange tijd te ontmantelen, en het vluchtelingenprobleem te herdefiniëren als een puur humanitaire kwestie, in plaats van een politieke.
‘Wat er gebeurt is niet alleen een financieringscrisis, maar een juridische en politieke oorlog gericht op het uitwissen van de rol van UNRWA’, aldus Sakhnini.